Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit
Artikel 4.30 (advies en instemming door Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
14-02-2024, Stb. 2024, 57 (uitgifte: 21-03-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-06-2024, Stb. 2024, 167 (uitgifte: 17-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:
- a.
een wateractiviteit die betrekking heeft op een watersysteem of onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 3.1;
- b.
een ontgrondingsactiviteit in:
- 1°
het winterbed van een tot de rijkswateren behorende rivier; of
- 2°
een rijkswater, anders dan in het winterbed van een rivier, waarbij minder dan 100.000 m3 in situ wordt ontgraven;
- c.
een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk, de luchthaven Schiphol, een overige burgerluchthaven van nationale betekenis, een buitenlandse burgerluchthaven, een burgerluchthaven van regionale betekenis, een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg;
- d.
een activiteit anders dan bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, onder a tot en met c, of in artikel 4.10, eerste lid, 4.12 of 4.13, die geheel of in hoofdzaak plaatsvindt in:
- 1°
de territoriale zee voor zover gelegen buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied; of
- 2°
de exclusieve economische zone;
- e.
een omgevingsplanactiviteit in een radarverstoringsgebied als bedoeld in artikel 5.155, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving als het gaat om mogelijke gevolgen voor het civiele radarbeeld; of
- f.
een omgevingsplanactiviteit in een gebied als bedoeld in artikel 5.161a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2.
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is ook adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een of meer activiteiten als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, maar hij op grond van artikel 4.15, vierde lid, niet bevoegd is op die aanvraag te beslissen.
3.
De voorgenomen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b, c of d, of tweede lid, behoeft ook instemming van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, met uitzondering van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, die betrekking heeft op een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een burgerluchthaven van regionale betekenis, als de voorgenomen beslissing strekt tot het weigeren van de vergunning.