Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2007/36/EG betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde Vennootschappen
Artikel 1 Voorwerp en werkingssfeer
Geldend
Geldend vanaf 11-02-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 12-08-2022.
- Bronpublicatie:
16-12-2020, PbEU 2021, L 22 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021/23)
- Inwerkingtreding
11-02-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2020, PbEU 2021, L 22 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021/23)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
1.
Deze richtlijn stelt voorschriften vast voor de uitoefening van bepaalde aan aandelen met stemrecht verbonden aandeelhoudersrechten in verband met algemene vergaderingen van vennootschappen die hun statutaire zetel in een lidstaat hebben en waarvan de aandelen tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt zijn toegelaten. Tevens bevat deze richtlijn specifieke voorschriften om de betrokkenheid van de aandeelhouders, met name op lange termijn, te bevorderen. Deze specifieke voorschriften hebben betrekking op de identificatie van aandeelhouders, de doorgifte van informatie, het faciliteren van de uitoefening van aandeelhoudersrechten, transparantie voor institutionele beleggers, vermogensbeheerders en volmachtadviseurs, de bezoldiging van bestuurders en transacties met verbonden partijen.
2.
De lidstaat die bevoegd is om regels vast te stellen met betrekking tot de onder deze richtlijn vallende aangelegenheden, is de lidstaat waarin de vennootschap haar statutaire zetel heeft, en verwijzingen naar het ‘toepasselijke recht' refereren aan het recht van die lidstaat.
Voor de toepassing van hoofdstuk I ter wordt de bevoegde lidstaat als volgt gedefinieerd:
- a)
voor institutionele beleggers en vermogensbeheerders, de lidstaat van herkomst als gedefinieerd in een toepasselijke sectorspecifieke wetgevingshandeling van de Unie;
- b)
voor volmachtadviseurs, de lidstaat waarin de volmachtadviseur zijn statutaire zetel heeft of, wanneer de volmachtadviseur geen statutaire zetel in een lidstaat heeft, de lidstaat waar de volmachtadviseur zijn hoofdkantoor heeft of, wanneer de volmachtadviseur zijn statutaire zetel noch zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, de lidstaat waar de volmachtadviseur een vestiging heeft.
3.
De lidstaten mogen de volgende soorten vennootschappen van de toepassing van deze richtlijn vrijstellen:
- a)
instellingen voor collectieve belegging (icbe’s) in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(1);
- b)
instellingen voor collectieve belegging in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad(2);
3 bis.
De vennootschappen als bedoeld in lid 3 zijn niet vrijgesteld van de in hoofdstuk I ter neergelegde bepalingen.
4.
De lidstaten zorgen ervoor dat deze richtlijn niet van toepassing is wanneer de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) of titel V van Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet, worden toegepast.
5.
Hoofdstuk I bis is van toepassing op tussenpersonen voor zover zij diensten verlenen aan aandeelhouders of aan andere tussenpersonen met betrekking tot aandelen van vennootschappen die hun statutaire zetel in een lidstaat hebben en waarvan de aandelen tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt zijn toegelaten.
6.
Hoofdstuk I ter is van toepassing op:
- a)
institutionele beleggers voor zover zij rechtstreeks of via een vermogensbeheerder beleggen in aandelen die op een gereglementeerde markt worden verhandeld;
- b)
vermogensbeheerders voor zover zij namens beleggers in dergelijke aandelen beleggen, en
- c)
volmachtadviseurs voor zover zij diensten verlenen aan aandeelhouders met betrekking tot aandelen van vennootschappen die hun statutaire zetel in een lidstaat hebben en waarvan de aandelen tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt zijn toegelaten.
7.
De bepalingen van deze richtlijn doen geen afbreuk aan de bepalingen die zijn vastgelegd in sectorspecifieke wetgevingshandelingen van de Unie betreffende specifieke soorten vennootschappen of specifieke soorten entiteiten. Waar deze richtlijn voorziet in specifiekere regels of vereisten toevoegt ten opzichte van de in sectorspecifieke wetgevingshandelingen van de Unie vastgelegde bepalingen, worden die bepalingen toegepast in samenhang met de bepalingen van deze richtlijn.
Voetnoten
Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/ 2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365 en Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 (PB L 022 van 22.1.2021, blz. 1).