Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, van 12 Augustus 1949
Artikel 40
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 72 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 72 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het personeel, bedoeld in artikel 24 en in de artikelen 26 en 27, zal een door de bevoegde militaire autoriteit verstrekte en gestempelde band welke tegen vocht bestand is en voorzien is van het kenteken, aan de linkerarm vastgehecht, dragen.
2.
Dit personeel zal, behalve het in artikel 16 bedoelde identiteitsplaatje, een speciale identiteitskaart bij zich dragen, welke is voorzien van het kenteken. Deze kaart moet tegen vocht bestand zijn en van zodanige afmetingen, dat zij in de zak kan worden gedragen. Zij zal worden opgesteld in de landstaal, ten minste de geslachtsnaam en voornamen, de geboortedatum, de rang en het leger- of stamboeknummer van de houder vermelden en tevens aantonen op grond van welke hoedanigheid hij recht heeft op de bescherming van dit Verdrag. De kaart zal voorzien zijn van een fotografie van de houder en voorts hetzij van zijn handtekening hetzij van zijn vingerafdrukken, dan wel van beide, alsmede van het droogstempel van de bevoegde militaire autoriteit.
3.
De identiteitskaart moet voor iedere krijgsmacht van één standaardmodel zijn en, voor zover mogelijk, bij de krijgsmachten van de Hoge Verdragsluitende Partijen van eenzelfde model. De Partijen bij het conflict kunnen zich laten leiden door het model dat bij wijze van voorbeeld als bijlage aan dit Verdrag is gehecht. Zij zullen elkander, bij het uitbreken der vijandelijkheden, inlichten omtrent het model dat zij gebruiken. Iedere identiteitskaart zal, zo mogelijk, ten minste in tweevoud worden opgemaakt; één exemplaar zal worden bewaard door de eigen Mogendheid.
4.
In geen geval mogen aan het hierboven bedoelde personeel de onderscheidingstekenen of de identiteitskaart worden ontnomen, noch het recht worden ontzegd de armband te dragen. Bij verlies heeft dit personeel recht op verstrekking van een duplicaat van de kaart en op vervanging van de onderscheidingstekenen.