Einde inhoudsopgave
Penitentiaire beginselenwet
Artikel 51 [Modaliteiten bestraffing. Schaderegeling]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1999
- Bronpublicatie:
18-06-1998, Stb. 1998, 430 (uitgifte: 21-07-1998, kamerstukken: 24263)
- Inwerkingtreding
01-01-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-11-1998, Stb. 1998, 623 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Algemeen
1.
De directeur kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, de navolgende disciplinaire straffen opleggen:
- a.
opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken;
- b.
ontzegging van bezoek voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;
- c.
uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken;
- d.
weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof;
- e.
geldboete tot een bedrag van ten hoogste tweemaal het in de inrichting of afdeling geldende weekloon.
2.
De directeur bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere straf deze zal worden vervangen, ingeval de boete niet binnen de daartoe door hem gestelde termijn is betaald.
3.
De directeur kan voor feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, meer dan één straf opleggen, met dien verstande dat de in het eerste lid onder a en c genoemde straffen slechts kunnen worden opgelegd voor zover zij tezamen niet langer duren dan twee weken;
4.
De oplegging van een straf laat onverlet de mogelijkheid voor de directeur om terzake van de door de gedetineerde toegebrachte schade met hem een regeling te treffen.
5.
Geen straf kan worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
6.
Indien een straf is opgelegd wordt deze onverwijld ten uitvoer gelegd. De directeur kan bepalen dat een straf niet of slechts ten dele ten uitvoer wordt gelegd.