Einde inhoudsopgave
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 8.30 Melding langdurige afwezigheid in verband met WTOS
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
27-01-2021, Stb. 2021, 57 (uitgifte: 10-02-2021, kamerstukken: 35611)
30-09-2020, Stb. 2020, 379 (uitgifte: 14-10-2020, kamerstukken: 35297)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Indien een leerling op wie hoofdstuk 4 WTOS van toepassing is, ten minste vijf aaneengesloten weken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen, meldt het bevoegd gezag dit aan Onze Minister.
2.
Het bevoegd gezag stuurt aan de leerling gelijktijdig met de melding aan Onze Minister een afschrift van de gegevens die aan Onze Minister zijn verstrekt. Het bevoegd gezag geeft daarbij aan dat de afwezigheid gevolgen heeft voor de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten van de leerling op grond van de WTOS.
3.
De leerling kan binnen zes weken na ontvangst van de gegevens bij het bevoegd gezag schriftelijk bedenkingen uiten tegen de melding.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de vaststelling en melding van de afwezigheid.
5.
Onder afwezigheid met een geldige reden als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan afwezigheid wegens:
- a.
ziekte van de leerling, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts,
- b.
zwangerschap of bevalling van de leerling, welke uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, gedurende een periode van 16 weken die, indien de leerling dat wenst, 6 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat of gedurende een periode van 20 weken die, indien de leerling dat wenst, 10 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, of
- c.
bijzondere familieomstandigheden.
6.
Het bevoegd gezag kan bepalen dat de periode, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt verlengd als dit naar zijn oordeel passend is.