Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 8c
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1995
- Bronpublicatie:
16-05-1994, Stb. 1994, 417 (uitgifte: 16-06-1994, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 23416 Overheid.nl: 23416)
- Inwerkingtreding
01-01-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-1994, Stb. 1994, 863 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Uitkeringsvoorwaarden
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
De voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 8a, geschiedt op aanvraag van de belanghebbende en voor termijnen van niet langer dan drie jaar, onverminderd het in deze wet bepaalde over herziening of intrekking van de uitkering.
2.
Onze Minister stelt de belanghebbende uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot voortzetting van de uitkering na afloop van die termijn.
3.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt door de belanghebbende uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn gedaan.
4.
Indien Onze Minister niet tijdig beslist op een tijdig ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip van de beslissing op de aanvraag.
5.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien Onze Minister de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.
6.
Indien de uitkering na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt voortgezet, wordt de uitkering berekend op de wijze die van toepassing zou zijn geweest indien die termijn niet zou zijn afgelopen.
7.
Onze Minister kan ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat in bepaalde situaties geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn van drie jaar.