Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1001 inzake het Uniemerk
Artikel 38 Voorrang in geval van tentoonstelling
Geldend
Geldend vanaf 06-07-2017
- Bronpublicatie:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Inwerkingtreding
06-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
EU-recht / Marktintegratie
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
1.
Indien de aanvrager van een Uniemerk waren of diensten onder het aangevraagde merk exposeert op een officiële of officieel erkende internationale tentoonstelling in de zin van het Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen, ondertekend te Parijs op 22 november 1928 en laatstelijk herzien op 30 november 1972, kan hij zich, wanneer hij de aanvraag indient binnen zes maanden na de datum van de eerste expositie van de waren of diensten onder het aangevraagde merk, vanaf die datum beroepen op het recht van voorrang in de zin van artikel 36. Het beroep op voorrang wordt samen met de aanvraag voor een Uniemerk ingediend.
2.
De aanvrager die krachtens lid 1 voorrang wil inroepen, moet bewijzen dat hij de waren of diensten onder het binnen drie maanden na de indieningsdatum aangevraagde merk heeft tentoongesteld.
3.
Voorrang voor een tentoonstelling, toegekend in een lidstaat of een derde land, verlengt de voorrangstermijn van artikel 34 niet.
4.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de aard en de details van het in te dienen bewijs voor een beroep op voorrang in geval van tentoonstelling overeenkomstig lid 2 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.