Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/4 betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van gemedicineerde diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad
Artikel 5 Samenstelling
Geldend
Geldend vanaf 27-01-2019
- Bronpublicatie:
11-12-2018, PbEU 2019, L 4 (uitgifte: 07-01-2019, regelingnummer: 2019/4)
- Inwerkingtreding
27-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, PbEU 2019, L 4 (uitgifte: 07-01-2019, regelingnummer: 2019/4)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Dierenwelzijn
1.
Gemedicineerde diervoeders en tussenproducten worden uitsluitend vervaardigd met diergeneesmiddelen, met inbegrip van diergeneesmiddelen die bestemd zijn om te worden gebruikt overeenkomstig artikel 112, 113 of 114 van Verordening (EU) 2019/6, waarvoor overeenkomstig de in die verordening gestelde voorwaarden een vergunning voor de vervaardiging van gemedicineerde diervoeders is verleend.
2.
De exploitant van een diervoederbedrijf die de gemedicineerde diervoeders of tussenproducten vervaardigt, zorgt ervoor dat:
- a)
het gemedicineerde diervoeder of het tussenproduct wordt vervaardigd met inachtneming van de relevante voorwaarden die zijn gesteld in het diergeneeskundig voorschrift voor het gemedicineerde diervoeder of, in de in artikel 8 van deze verordening bedoelde gevallen, in de samenvatting van de productkenmerken in verband met de in het diervoeder te verwerken diergeneesmiddelen; die voorwaarden omvatten bijzondere voorschriften betreffende bekende wisselwerkingen tussen de diergeneesmiddelen en de diervoeders die de veiligheid of de werkzaamheid van de gemedicineerde diervoeders of tussenproducten in het gedrang kunnen brengen;
- b)
een als coccidiostaticum of histomonostaticum toegestaan toevoegingsmiddel waarvoor in het desbetreffende vergunningsbesluit een maximumgehalte is vastgesteld, niet in het gemedicineerde diervoeder of het tussenproduct wordt verwerkt als het in het diergeneesmiddel reeds als werkzame stof is gebruikt;
- c)
indien de werkzame stof in het diergeneesmiddel dezelfde is als een stof die als toevoegingsmiddel is verwerkt in het desbetreffende diervoeder, het totale gehalte van die werkzame stof in het gemedicineerde diervoeder niet hoger is dan het maximumgehalte dat is vastgesteld in het diergeneeskundig voorschrift voor het gemedicineerde diervoeder of, in de in artikel 8 genoemde gevallen, in de samenvatting van de productkenmerken;
- d)
de in het diervoeder verwerkte diergeneesmiddelen in combinatie met dat diervoeder een stabiel mengsel vormen gedurende de gehele opslagtijd van het gemedicineerde diervoeder en dat de vervaldatum van het diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f), van Verordening (EU) 2019/6 in acht wordt genomen, mits het gemedicineerde diervoeder of het tussenproduct op correcte wijze wordt opgeslagen en behandeld.
3.
Exploitanten van diervoerderbedrijven die gemedicineerde diervoeders aan de houder van dieren leveren, zorgen ervoor dat het gemedicineerde diervoeder in overeenstemming is met het in artikel 16 bedoelde voorschrift.