Verordening (EG) nr. 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten
Bijlage III
Geldend vanaf 19-05-2004
- Bronpublicatie:
31-03-2004, PbEU 2004, L 129 (uitgifte: 29-04-2004, regelingnummer: 725/2004)
- Inwerkingtreding
19-05-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-03-2004, PbEU 2004, L 129 (uitgifte: 29-04-2004, regelingnummer: 725/2004)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
‘Deel B. Richtsnoeren Betreffende de Bepalingen van Hoofdstuk XI-2 van de Bijlage Bij het Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee, 1974, als Gewijzigd en Deel A van Deze Code
1. Inleiding
Algemeen
1.1
In de preambule van deze Code wordt aangegeven dat hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code het nieuwe internationale kader vormen van maatregelen voor verbetering van de veiligheid op zee en door middel waarvan schepen en havenfaciliteiten kunnen samenwerken om handelingen die een bedreiging vormen voor de veiligheid in de zeevervoersector aan het licht te brengen en te beletten.
1.2
Deze inleiding schetst op beknopte wijze de processen die worden beoogd bij de totstandbrenging en tenuitvoerlegging van de maatregelen en afspraken die nodig zijn om overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en van deel A van deze Code te bereiken en te behouden en stelt de belangrijkste elementen vast waarvoor richtsnoeren worden aangeboden. De richtsnoeren worden gegeven in artikel 2 tot en met 19. Hier worden ook essentiële afwegingen uiteengezet die in acht moeten worden genomen als de toepassing van de richtsnoeren met betrekking tot schepen en havenfaciliteiten wordt overwogen.
1.3
Als de interesse en het belang van de lezer zich beperkt tot schepen, is het ten zeerste aan te bevelen dat dit deel van de Code desondanks in zijn geheel wordt gelezen, met name de artikelen die betrekking hebben op havenfaciliteiten. Hetzelfde geldt voor diegenen wier primaire interesse en belang zich beperkt tot havenfaciliteiten; zij zouden ook de artikelen moeten lezen die betrekking hebben op schepen.
1.4
De richtsnoeren die in de hiernavolgende artikelen worden aangereikt, hebben in eerste instantie te maken met de bescherming van het schip als het zich in een havenfaciliteit bevindt. Er zouden echter situaties kunnen zijn waarin een schip een bedreiging vormt voor de havenfaciliteit, bijvoorbeeld omdat het, eenmaal binnen de havenfaciliteit, zou kunnen worden gebruikt als basis waarvan een aanval kan worden begonnen. Bij het overwegen van de juiste veiligheidsmaatregelen in reactie op bedreigingen voor de veiligheid op een schip, zouden diegenen die zich bezighouden met de beoordeling van de veiligheid in de havenfaciliteit of met de uitwerking van het havenfaciliteitsveiligheidsplan moeten overwegen de in de hiernavolgende artikelen aangereikte richtsnoeren waar nodig aan te passen.
1.5
De lezer dient te beseffen dat niets in dit deel van de Code dient te worden gelezen of geïnterpreteerd in strijd met enige van de bepalingen van ofwel hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code en dat de hiervoor genoemde bepalingen te allen tijde prevaleren boven en zwaarder wegen dan enigerlei niet-beoogde inconsistentie die onopzettelijk in dit deel van de Code tot uitdrukking kan zijn gebracht. De in dit deel van de Code aangereikte richtsnoeren dienen te allen tijde te worden gelezen, geïnterpreteerd en toegepast op een wijze die strookt met de doelstellingen en principes die zijn vastgelegd in hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code.
Verantwoordelijkheden van verdragsluitende staten
1.6
Verdragsluitende staten hebben krachtens de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code uiteenlopende verantwoordelijkheden, waaronder begrepen:
- —
instellen van het juiste veiligheidsniveau;
- —
goedkeuren van het scheepsveiligheidsplan (SVP) en relevante wijzigingen op een eerder goedgekeurd plan;
- —
verifiëren of schepen in overeenstemming zijn met de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code en aan schepen het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat afgeven;
- —
vaststellen welke van de havenfaciliteiten binnen hun grondgebied een havenveiligheidsbeambte (HBF) moeten aanwijzen die verantwoordelijk is voor de uitwerking van het havenfaciliteitsveiligheidsplan;
- —
waarborgen dat de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit, alsmede enigerlei op een eerder goedgekeurde beoordeling volgende wijzigingen worden voltooid en goedgekeurd;
- —
goedkeuren van het havenfaciliteitsveiligheidsplan (HVP) en van enigerlei op een eerder goedgekeurd plan volgende wijzigingen;
- —
toepassen van beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving;
- —
testen van goedgekeurde plannen; en
- —
uitwisselen van informatie met de Internationale Maritieme Organisatie en met de scheepvaart- en havenindustrie.
1.7
Verdragsluitende staten kunnen speciale instanties binnen de overheid aanwijzen of oprichten om met betrekking tot havenfaciliteiten hun veiligheidstaken krachtens hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code te ondernemen en erkende beveiligingsbedrijven bepaalde werkzaamheden met betrekking tot havenfaciliteiten laten uitvoeren, maar de uiteindelijke beslissing over de aanvaarding en goedkeuring van deze werkzaamheden dient te worden genomen door de verdragsluitende staat of de speciale instantie. Overheden mogen de uitvoering van bepaalde veiligheidstaken die verband houden met schepen ook delegeren aan erkende beveiligingsbedrijven. De volgende taken of activiteiten mogen niet worden gedelegeerd aan een erkend beveiligingsbedrijf:
- —
instellen van het juiste veiligheidsniveau;
- —
vaststellen welke van de havenfaciliteiten binnen het grondgebied van een verdragsluitende staat een havenveiligheidsbeambte moeten aanwijzen en een havenfaciliteitsveiligheidsplan moeten uitwerken;
- —
goedkeuren van een beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit of van enigerlei op een eerder goedgekeurde beoordeling volgende wijzigingen;
- —
goedkeuren van een havenfaciliteitsveiligheidsplan of van enigerlei op een eerder goedgekeurd plan volgende wijzigingen;
- —
het toepassen van beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving; en
- —
vaststellen van de eisen voor een Veiligheidsverklaring.
Instellen van het veiligheidsniveau
1.8
Het instellen van een veiligheidsniveau dat op enig moment van toepassing is, is de verantwoordelijkheid van verdragsluitende staten en kan van toepassing zijn op schepen en havenfaciliteiten. Deel A van deze Code definieert drie veiligheidsniveaus voor internationaal gebruik, te weten:
- —
veiligheidsniveau 1, normaal; het niveau waarbij schepen en havenfaciliteiten normaal gesproken functioneren;
- —
veiligheidsniveau 2, verhoogd; het niveau dat van toepassing is zo lang als er sprake is van een verhoogd risico op een veiligheidsincident; en
- —
veiligheidsniveau 3, uitzonderlijk; het niveau dat van toepassing is gedurende de periode waarin het waarschijnlijke of imminente risico bestaat op een veiligheidsincident.
De maatschappij en het schip
1.9
Elke maatschappij die schepen exploiteert waarop hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code van toepassing zijn, dient voor de maatschappij een veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) en voor elk van zijn schepen een scheepsveiligheidsbeambte (SBF) aan te stellen. De taken, verantwoordelijkheden en trainingseisen van deze functionarissen en de eisen ten aanzien van oefeningen worden gedefinieerd in deel A van deze Code.
1.10
De verantwoordelijkheden van de veiligheidsbeambte van de maatschappij omvatten in het kort onder meer: ervoor zorgdragen dat de beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) naar behoren wordt uitgevoerd, ervoor zorgdragen dat er een scheepsveiligheidsplan wordt uitgewerkt en wordt ingediend ter goedkeuring door of namens de overheid en vervolgens aan boord wordt geplaatst van elk schip waarop deel A van deze Code van toepassing is en ten opzichte waarvan die persoon is benoemd tot veiligheidsbeambte van de maatschappij.
1.11
Het scheepsveiligheidsplan dient de operationele en fysieke veiligheidsmaatregelen aan te geven die het schip zelf moet nemen om te waarborgen dat het altijd op veiligheidsniveau 1 functioneert. Het plan moet ook de extra of geïntensiveerde veiligheidsmaatregelen aangeven die het schip zelf kan nemen om over te gaan op en te functioneren bij veiligheidsniveau 2, als het wordt geïnstrueerd dat te doen. Bovendien moet het plan de mogelijke voorbereidende acties aangeven die het schip zou kunnen nemen om een directe reactie mogelijk te maken op de richtsnoeren die mogelijk aan het schip worden verstrekt door diegenen die bij veiligheidsniveau 3 reageren op een veiligheidsincident of een dreigend veiligheidsincident.
1.12
De schepen waarop de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code van toepassing zijn, dienen te beschikken over en te functioneren volgens een door of namens de overheid goedgekeurd scheepsveiligheidsplan. De BBF en de SBF dienen de blijvende relevantie en doelmatigheid van het plan te bewaken; zij dienen hierbij onder meer gebruik te maken van interne controles. Wijzigingen in de onderdelen van een goedgekeurd plan waarvoor de overheid heeft bepaald dat deze moeten worden goedgekeurd, moeten alvorens te worden opgenomen in het goedgekeurde plan en door het schip ten uitvoer te worden gelegd, ter beoordeling en goedkeuring worden ingediend.
1.13
Het schip dient te beschikken over een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat, dat aangeeft dat het in overeenstemming is met de eisen in hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code. Deel A van deze Code bevat bepalingen die verband houden met de verificatie en certificering van de overeenstemming van het schip met de eisen op basis van een eerste keuring, een herkeuring en een tussentijdse keuring.
1.14
Als een schip zich in een haven van een verdragsluitende staat bevindt of een dergelijke haven nadert, heeft de verdragsluitende staat het recht om krachtens de bepalingen van voorschrift XI-2/9 op dat schip verschillende beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving toe te passen. Het schip is onderworpen aan de inspecties door de havenstaatcontrole, maar dergelijke inspecties strekken zich doorgaans niet uit tot onderzoek van het scheepsveiligheidsplan zelf, behalve in specifieke omstandigheden. Het schip kan ook worden onderworpen aan extra beperkende maatregelen als de verdragsluitende staat die de beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving toepast, reden heeft om aan te nemen dat de veiligheid van het schip of van de havenfaciliteiten die het schip aandoet, in gevaar is gebracht.
1.15
Het schip dient ook te beschikken over informatie aan boord die desgewenst aan verdragsluitende staten beschikbaar dient te worden gesteld en waaruit blijkt wie beslissingsbevoegdheid heeft voor het in dienst nemen van de bemanning van het schip en voor de verschillende aspecten die verband houden met de inzet op het schip.
De havenfaciliteit
1.16
Elke verdragsluitende staat dient voor elk van de havenfaciliteiten die zich binnen zijn grondgebied bevinden en die schepen op internationale reizen van dienst zijn, te waarborgen dat er een beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit wordt voltooid. De verdragsluitende staat, een Speciale instantie of een erkend beveiligingsbedrijf kan deze beoordeling uitvoeren. De voltooide beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit dient te worden goedgekeurd door de verdragsluitende staat of door de betrokken speciale instantie. Deze goedkeuring kan niet worden gedelegeerd. Beoordelingen van de veiligheid van een havenfaciliteit moeten periodiek worden geëvalueerd.
1.17
De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit is in beginsel een risicoanalyse van alle aspecten van de exploitatie van de havenfaciliteit, teneinde vast te stellen welke onderdelen hiervan gevoeliger zijn voor en/of met meer waarschijnlijkheid het doelwit zouden kunnen worden van een aanval. Het veiligheidsrisico is een functie van de dreiging van een aanval in combinatie met de kwetsbaarheid van het doel en de gevolgen van een aanval.
De beoordeling moet de volgende onderdelen inhouden:
- —
vaststelling van de waargenomen bedreiging van haveninstallaties en -infrastructuur;
- —
vaststelling van de mogelijke kwetsbare punten; en
- —
raming van de gevolgen van incidenten.
Zodra de analyse is voltooid, is het mogelijk een algehele beoordeling te geven van het niveau van het risico. De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit draagt bij tot de vaststelling welke havenfaciliteiten een havenveiligheidsbeambte moeten aanstellen en een havenfaciliteitsveiligheidsplan moeten uitwerken.
1.18
De havenfaciliteiten die moeten voldoen aan de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code moeten een havenveiligheidsbeambte aanstellen. De taken, verantwoordelijkheden en trainingseisen van deze functionarissen en de eisen ten aanzien van oefeningen worden gedefinieerd in deel A van deze Code.
1.19
Het havenfaciliteitsveiligheidsplan dient de operationele en fysieke veiligheidsmaatregelen aan te geven die de havenfaciliteit moet nemen om te waarborgen dat de havenfaciliteit altijd op veiligheidsniveau 1 functioneert. Het plan moet ook de extra of geïntensiveerde veiligheidsmaatregelen aangeven die de havenfaciliteit kan nemen om over te gaan op en te functioneren bij veiligheidsniveau 2, als de havenfaciliteit wordt geïnstrueerd dat te doen. Bovendien moet het plan de mogelijke voorbereidende acties aangeven die de havenfaciliteit zou kunnen nemen om een directe reactie mogelijk te maken op de richtsnoeren die mogelijk worden verstrekt door diegenen die bij veiligheidsniveau 3 reageren op een veiligheidsincident of een dreigend veiligheidsincident.
1.20
De havenfaciliteiten die moeten voldoen aan de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code dienen te beschikken over en te werken in overeenstemming met een door de verdragsluitende staat of door de betrokken speciale instantie goedgekeurd havenfaciliteitsveiligheidsplan. De havenveiligheidsbeambte dient de bepalingen van een dergelijk plan ten uitvoer te leggen en de blijvende doelmatigheid en relevantie van het plan te bewaken; hij dient onder meer opdracht te geven tot interne controles op de toepassing van het plan. Wijzigingen in de onderdelen van een goedgekeurd plan waarvoor de verdragsluitende staat of de betrokken speciale instantie heeft bepaald dat deze moeten worden goedgekeurd, moeten alvorens te worden opgenomen in het goedgekeurde plan en in de havenfaciliteit ten uitvoer te worden gelegd, ter beoordeling en goedkeuring worden ingediend. Het is de verdragsluitende staat of de betrokken speciale instantie toegestaan de doelmatigheid van het plan te beproeven. De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit die betrekking heeft op de desbetreffende havenfaciliteit of waarop de ontwikkeling van het plan is gebaseerd, dient regelmatig te worden geëvalueerd. Al deze activiteiten kunnen leiden tot de wijziging van het goedgekeurde plan. Enigerlei wijzigingen in gespecificeerde elementen van een goedgekeurd plan dienen te worden ingediend ter goedkeuring door de verdragsluitende staat of door de speciale instantie.
1.21
Schepen die gebruik maken van havenfaciliteiten kunnen worden onderworpen aan de inspecties door de havenstaatcontrole en aan extra beperkende maatregelen zoals geschetst in voorschrift XI-2/9. Het is de desbetreffende instanties toegestaan de verstrekking van informatie te verlangen over het schip, zijn lading, passagiers en bemanning voordat het schip de haven binnenvaart. Er kunnen omstandigheden zijn waarin het schip de toegang tot de haven wordt geweigerd.
Informatie en communicatie
1.22
Hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code verlangen van verdragsluitende staten dat zij bepaalde informatie verschaffen aan de Internationale Maritieme Organisatie en dat zij informatie beschikbaar stellen om een effectieve communicatie mogelijk te maken tussen verdragsluitende staten en tussen veiligheidsbeambte van de maatschappijen/scheepsveiligheidsbeambten en de veiligheidsbeambten van havenfaciliteiten.
2. Definities
2.1
Er worden geen richtsnoeren gegeven met betrekking tot de definities in hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code.
2.2
In dit deel van de Code worden de volgende definities gehanteerd:
- 1.
onder ‘paragraaf’ wordt een paragraaf van deel A van de Code verstaan; een paragraaf wordt aangegeven als ‘paragraaf A/\#60;gevolgd door het nummer van de paragraaf>’;
- 2.
onder ‘artikel’ wordt een artikel van dit deel van de Code verstaan; een artikel wordt aangegeven als ‘artikel \#60;gevolgd door het nummer van het artikel>’; en
- 3.
Onder ‘verdragsluitende staat’ wordt — indien gebruikt in artikel 14 t/m 18 — verstaan de ‘verdragsluitende staat binnen het grondgebied waarvan de havenfaciliteit zich bevindt’; hierbij is een verwijzing naar de speciale instantie inbegrepen.
3. Toepassing
Algemeen
3.1
Bij de tenuitvoerlegging van de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code dient rekening te worden gehouden met de richtsnoeren van dit deel van de Code.
3.2
Er dient echter te worden onderkend dat de mate waarin de richtsnoeren op schepen van toepassing zijn, afhangt van het type schip, de vervoerde lading en/of passagiers, het handelspatroon van het schip en de kenmerken van de havenfaciliteiten die door het schip worden aangedaan.
3.3
Op vergelijkbare wijze hangt met betrekking tot de richtsnoeren ten aanzien van havenfaciliteiten, de mate waarin deze richtsnoeren van toepassing zijn af van de havenfaciliteiten, de typen schepen die gebruik maken van de havenfaciliteit, de typen lading en/of passagiers en de handelspatronen van de schepen die de havenfaciliteit aandoen.
3.4
De bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code worden niet beoogd van toepassing te zijn op havenfaciliteiten die primair zijn ontworpen en worden gebruikt voor militaire doeleinden.
4. Verantwoordelijkheden van verdragsluitende staten
Beveiliging van beoordelingen en plannen
4.1
Verdragsluitende staten dienen te waarborgen dat de juiste maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van onbevoegde bekendmaking van of toegang tot gevoelig materiaal met betrekking tot beoordelingen van de veiligheid van schepen (BVS), scheepsveiligheidsplannen (SVP), beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) en veiligheidsplannen van havenfaciliteiten (HVP), alsmede tot afzonderlijke beoordelingen of plannen.
Speciale instanties
4.2
Verdragsluitende partijen kunnen binnen de overheid een speciale instantie aanwijzen om met betrekking tot havenfaciliteiten hun veiligheidstaken zoals genoemd in hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code te ondernemen.
Erkende beveiligingsbedrijven
4.3
Verdragsluitende staten kunnen een erkend beveiligingsbedrijf de opdracht geven bepaalde, met veiligheid verband houdende activiteiten uit te voeren; zoals:
- 1.
goedkeuring van scheepsveiligheidsplannen of wijzigingen in dergelijke plannen namens de overheid;
- 2.
verificatie en certificering van de overeenstemming van het schip met de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code namens de overheid; en
- 3.
uitvoeren van veiligheidsplannen van havenfaciliteiten zoals vereist door de verdragsluitende staat.
4.4
Een erkend beveiligingsbedrijf kan ook adviezen of ondersteuning geven aan bedrijven of havenfaciliteiten over veiligheidsaangelegenheden, waaronder begrepen beoordelingen van de veiligheid van schepen, scheepsveiligheidsplannen, beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteiten en veiligheidsplannen van havenfaciliteiten. Dit kan onder meer inhouden de opstelling van een beoordeling van de veiligheid van een schip of van een scheepsveiligheidsplan of van een beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit of havenfaciliteitsveiligheidsplan. Als een erkend beveiligingsbedrijf dergelijke activiteiten heeft verricht ten behoeve van een beoordeling van de veiligheid van een schip of van een scheepsveiligheidsplan, mag dat erkende beveiligingsbedrijf niet gemachtigd zijn tot goedkeuring van dat scheepsveiligheidsplan.
4.5
Bij het machtigen van een erkend beveiligingsbedrijf dienen verdragsluitende staten de kwaliteiten van een dergelijke organisatie in aanmerking te nemen. Een erkend beveiligingsbedrijf dient de volgende kwaliteiten te kunnen aantonen:
- 1.
deskundigheid op het gebied van relevante aspecten van veiligheid;
- 2.
de juiste kennis van scheeps- en havenactiviteiten, waaronder begrepen kennis van scheepsontwerp en -constructie als diensten worden verleend met betrekking tot schepen en van het ontwerp en de constructie van havens als diensten worden verleend met betrekking tot havenfaciliteiten;
- 3.
het vermogen om de waarschijnlijke veiligheidsrisico's te beoordelen die zich tijdens scheeps- en havenactiviteiten zouden kunnen voordoen, waaronder begrepen activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven, alsmede het vermogen om dergelijke risico's tot een minimum terug te brengen;
- 4.
het vermogen om de deskundigheid van het personeel op peil te houden en te verbeteren;
- 5.
het vermogen om de blijvende betrouwbaarheid van het personeel te bewaken;
- 6.
het vermogen om de juiste procedures te hanteren ter voorkoming van de bekendmaking van of toegang tot gevoelig materiaal door onbevoegden;
- 7.
kennis van de vereisten van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code en van relevante nationale en internationale wettelijke vereisten en veiligheidseisen;
- 8.
kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;
- 9.
kennis van de herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 10.
kennis van de herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;
- 11.
kennis van de technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken; en
- 12.
kennis van beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen en van de beperkingen van hun functies.
Als specifieke taken aan een erkend beveiligingsbedrijf worden gedelegeerd, dienen verdragsluitende staten, waaronder begrepen overheden, zich ervan te vergewissen dat het erkende beveiligingsbedrijf beschikt over de kwaliteiten die nodig zijn om de taak uit te voeren.
4.6
Een erkende organisatie zoals wordt genoemd in voorschrift I/6 en die voldoet aan de eisen van voorschrift XI-1/1, kan worden benoemd tot erkend beveiligingsbedrijf, mits de organisatie in kwestie beschikt over de juiste met veiligheid verband houdende deskundigheid zoals genoemd in artikel 4.5.
4.7
Een havenbeheerder of -autoriteit of een exploitant van een havenfaciliteit kan worden benoemd als erkend beveiligingsbedrijf, mits het bedrijf in kwestie beschikt over de juiste met veiligheid verband houdende deskundigheid zoals genoemd in artikel 4.5.
Instellen van het veiligheidsniveau
4.8
Bij het instellen van het veiligheidsniveau dienen verdragsluitende staten rekening te houden met algemene en specifieke informatie over een bedreiging. Verdragsluitende staten dienen het veiligheidsniveau van toepassing op schepen of havenfaciliteiten in te stellen op een van de volgende drie niveaus:
- —
veiligheidsniveau 1, normaal; het niveau waarbij het schip of de havenfaciliteit normaal gesproken functioneert;
- —
veiligheidsniveau 2, verhoogd; het niveau dat van toepassing is zo lang als er sprake is van een verhoogd risico op een veiligheidsincident; en
- —
veiligheidsniveau 3, uitzonderlijk; het niveau dat van toepassing is gedurende de periode waarin het waarschijnlijke of imminente risico bestaat van een veiligheidsincident.
4.9
Veiligheidsniveau 3 dient slechts te worden ingesteld als uitzonderlijke maatregel die alleen van toepassing is als er sprake is van geloofwaardige informatie dat een veiligheidsincident waarschijnlijk of imminent is. Veiligheidsniveau 3 dient alleen te worden ingesteld voor de duur van de vastgestelde bedreiging van de veiligheid of van het daadwerkelijke veiligheidsincident. Terwijl het veiligheidsniveau van veiligheidsniveau 1 via veiligheidsniveau 2 kan overgaan naar veiligheidsniveau 3, is het ook mogelijk dat het veiligheidsniveau direct van veiligheidsniveau 1 verandert in veiligheidsniveau 3.
4.10
De kapitein van een schip heeft te allen tijde de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid en beveiliging van het schip. Zelfs bij veiligheidsniveau 3 kan een kapitein om opheldering of aanpassing vragen van richtsnoeren die zijn verstrekt door degenen die reageren op een veiligheidsincident of op een bedreiging van de veiligheid, indien er redenen zijn om aan te nemen dat het navolgen van bepaalde richtsnoeren de veiligheid van het schip in gevaar kan brengen.
4.11
De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) of de scheepsveiligheidsbeambte (SBF) dient in een zo vroeg mogelijk stadium contact te leggen met de havenveiligheidsbeambte (HBF) van de havenfaciliteit die het schip wil aandoen, ter vaststelling van het veiligheidsniveau dat voor dat schip in de havenfaciliteit van toepassing is. Heeft de HBF contact gelegd met een schip, dient hij het schip op de hoogte te stellen van een eventuele op handen zijnde wijziging in het veiligheidsniveau van de havenfaciliteit en dient hij alle relevante veiligheidsinformatie aan het schip te verstrekken.
4.12
Er kunnen omstandigheden zijn waarbij op een afzonderlijk schip een hoger veiligheidsniveau van kracht is dan in de havenfaciliteit die het aandoet, maar er zijn geen omstandigheden waarbij een schip een lager veiligheidsniveau heeft dan de havenfaciliteit die het aandoet. Als een schip een hoger veiligheidsniveau heeft dan de havenfaciliteit die het wil aandoen, dient de BBF of SBF de HBF hiervan onverwijld op de hoogte te stellen. De HBF dient de desbetreffende situatie in overleg met de BBF of SBF te onderzoeken en tot overeenstemming te komen over geschikte veiligheidsmaatregelen ten aanzien van het schip, hetgeen onder meer het opstellen en ondertekenen van een Veiligheidsverklaring kan inhouden.
4.13
Verdragsluitende staten dienen na te denken over de wijze waarop informatie over wijzigingen in veiligheidsniveaus snel bekend kunnen worden gemaakt. Overheden geven wellicht de voorkeur aan NAVTEX-berichten of Berichten aan Zeevarenden als de methode om dergelijke wijzigingen in veiligheidsniveaus bekend te maken aan het schip en aan BBF en SBF. Of zij kunnen andere communicatiemethoden in overweging nemen die een zelfde of betere snelheid en dekking verschaffen. Verdragsluitende staten dienen procedures tot stand te brengen om een HBF op de hoogte te stellen van wijzigingen in veiligheidsniveaus. Verdragsluitende staten dienen de contactinformatie bijeen te brengen en bij te houden in een lijst van mensen die van wijzigingen in veiligheidsniveaus op de hoogte moeten worden gebracht. Ofschoon het veiligheidsniveau niet hoeft te worden beschouwd als zijnde bijzonder vertrouwelijk, kan de onderliggende informatie over de bedreiging zeer vertrouwelijk zijn. Verdragsluitende staten dienen zorgvuldig aandacht te schenken aan het soort informatie dat kenbaar wordt gemaakt en aan de mate van detail, alsmede aan de wijze waarop de informatie aan SBF, BBF en HBF kenbaar wordt gemaakt.
Aanspreekpunten en informatie over veiligheidsplannen van havenfaciliteiten
4.14
Als de havenfaciliteit een HVP heeft, dient de Organisatie van dat feit op de hoogte te worden gesteld en moet die informatie ook beschikbaar worden gesteld aan BBF en SBF. Er hoeven geen andere details van het HVP te worden gepubliceerd dan dat het plan er is. Verdragsluitende staten dienen te overwegen centrale of regionale aanspreekpunten te vestigen, dan wel andere middelen om actuele informatie te verschaffen over de locaties waar sprake is van een HVP, samen met contactinformatie voor de desbetreffende HBF. Het bestaan van dergelijke aanspreekpunten dient bekend te worden gemaakt. Zij zouden ook informatie kunnen verstrekken over de erkende beveiligingsbedrijven die zijn benoemd om te handelen namens de verdragsluitende staat, samen met nadere informatie over de specifieke verantwoordelijkheid en bevoegdheidscondities die zijn gedelegeerd aan dergelijke erkende beveiligingsbedrijven.
4.15
Bij havens die geen HVP hebben (en dus ook geen HBF), moet het centrale of regionale aanspreekpunt een voldoende gekwalificeerde persoon aan wal kunnen aanwijzen die er indien nodig voor kan zorgen dat de juiste veiligheidsmaatregelen worden getroffen zolang als het schip in de haven ligt.
4.16
Verdragsluitende staten dienen ook de contactinformatie te verschaffen van overheidsfunctionarissen aan wie een SBF, een BBF en een HBF veiligheidskwesties kunnen rapporteren. Deze overheidsfunctionarissen dienen dergelijke rapporten te beoordelen alvorens de juiste actie te ondernemen. Dergelijke gerapporteerde kwesties kunnen van invloed zijn op de veiligheidsmaatregelen die onder de rechtsbevoegdheid vallen van een andere verdragsluitende staat. In dat geval dienen de verdragsluitende staten te overwegen contact op te nemen met de pendant in de andere verdragsluitende staat om te bespreken of correctieve actie op zijn plaats is. Te dien einde dient de contactinformatie over de overheidsfunctionarissen bekend te worden gemaakt aan de Internationale Maritieme Organisatie.
4.17
Verdragsluitende staten dienen de in artikel 4.14 t/m 4.16 genoemde informatie desgewenst ook beschikbaar te stellen aan andere verdragsluitende staten.
Identificatiedocumenten
4.18
Verdragsluitende staten worden gestimuleerd de juiste identificatiedocumenten ter beschikking te stellen aan overheidsfunctionarissen die bij het uitvoeren van hun officiële taken gerechtigd zijn aan boord van schepen te gaan of havenfaciliteiten te betreden en procedures vast te stellen waarmee de authenticiteit van dergelijke documenten kan worden geverifieerd.
Vaste en drijvende platforms en mobiele drijvende booreilanden op locatie
4.19
Verdragsluitende staten dienen te overwegen geschikte veiligheidsmaatregelen tot stand te brengen voor vaste en drijvende platforms en mobiele drijvende booreilanden op locatie, zodat interactie mogelijk is met schepen die moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code.
Schepen die niet hoeven te voldoen aan deel A van deze Code
4.20
Verdragsluitende staten dienen te overwegen geschikte veiligheidsmaatregelen tot stand te brengen ter verbetering van de veiligheid van schepen waarop hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code niet van toepassing zijn en om ervoor te zorgen dat veiligheidsbepalingen die van toepassing zijn op dergelijke schepen interactie toestaan met schepen waarop deel A van deze Code wel van toepassing is.
Bedreigingen voor schepen en andere incidenten op zee
4.21
Verdragsluitende staten dienen algemene richtsnoeren te verschaffen voor maatregelen die geschikt worden geacht ter vermindering van het veiligheidsrisico voor schepen die op zee onder hun vlag varen. Zij dienen ten aanzien van de actie die moet worden ondernomen in overeenstemming met veiligheidsniveaus 1 t/m 3 specifieke adviezen te geven als:
- 1.
er een wijziging is in het veiligheidsniveau dat van toepassing is op het schip terwijl het op zee is, bijvoorbeeld vanwege het geografische gebied waarin het opereert of indien deze wijziging betrekking heeft op het schip zelf; en
- 2.
er sprake is van een veiligheidsincident of van een dreigend veiligheidsincident waarbij het schip betrokken is terwijl dit op zee is.
Verdragsluitende staten dienen voor dit doel de beste methoden en procedures tot stand te brengen. In geval van een dreigende aanval dient het schip directe communicatie tot stand te brengen met de instanties in de vlaggenstaat die verantwoordelijk zijn voor een reactie op veiligheidsincidenten.
4.22
Verdragsluitende staten dienen ook een aanspreekpunt tot stand te brengen voor adviezen over veiligheid voor alle schepen die:
- 1.
gerechtigd zijn onder hun vlag te varen; of
- 2.
opereren in hun territoriale wateren of de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan.
4.23
Verdragsluitende staten dienen adviezen aan te bieden aan schepen die opereren in hun territoriale wateren of die de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan; het kan hierbij onder meer gaan om het advies:
- 1.
de voorgenomen passage te wijzigen of uit te stellen;
- 2.
volgens een bepaalde koers te navigeren of zich naar een bepaalde locatie te begeven;
- 3.
over de beschikbaarheid van enigerlei personeel dat of apparatuur die op het schip kan worden geplaatst;
- 4.
de passage, de aankomst in de haven of het vertrek uit de haven te coördineren, begeleiding toe te staan door een patrouillevaartuig of -vliegtuig (of helikopter).
Verdragsluitende staten dienen schepen die in hun territoriale wateren opereren of die de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan, te herinneren aan gebieden waarvoor beperkingen gelden waarvan zij eerder melding hebben gedaan.
4.24
Verdragsluitende staten dienen aan schepen die in hun territoriale wateren opereren of die de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan, ter bescherming van het schip en ter bescherming van andere schepen in de nabijheid van het schip, de aanbeveling te doen de veiligheidsmaatregelen die de verdragsluitende staat heeft aanbevolen voortvarend ten uitvoer te leggen.
4.25
De plannen die door de verdragsluitende staten worden voorbereid ten behoeve van de in artikel 4.22 genoemde punten, dienen informatie te bevatten over een geschikt aanspreekpunt, dat 24 uur per dag bereikbaar is, binnen de verdragsluitende staat waaronder de overheid valt. Deze plannen dienen ook informatie te omvatten over de omstandigheden waarin de overheid vindt dat er assistentie moet worden gevraagd van nabijgelegen kuststaten, alsmede een procedure voor het leggen van contacten tussen haven- en scheepsveiligheidsbeambten.
Alternatieve overeenkomsten ten behoeve van de veiligheid
4.26
Verdragsluitende staten kunnen in hun afweging hoe zij hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code ten uitvoer kunnen leggen, een of meer overeenkomsten afsluiten met een of meer verdragsluitende staten. De omvang van een overeenkomst is beperkt tot korte internationale reizen over vaste routes tussen havenfaciliteiten in het grondgebied van de partijen in de overeenkomst. Bij het afsluiten van een overeenkomst en daarna dienen de verdragsluitende staten andere verdragsluitende staten en overheden te raadplegen die belang hebben bij de overeenkomst en de effecten ervan. Het dient schepen die onder de vlag varen van een staat die geen partij is in de overeenkomt[lees: overeenkomst] alleen te worden toegestaan op de onder de overeenkomst vallende vaste routes te opereren als hun overheid ermee instemt dat het schip moet voldoen aan de bepalingen van de overeenkomst en dit ook daadwerkelijk van het schip eist. In geen geval kan een dergelijke overeenkomst het veiligheidsniveau van andere schepen en havenfaciliteiten die niet onder de overeenkomst vallen ondermijnen en in het bijzonder is het alle schepen die onder een dergelijke overeenkomst vallen niet toegestaan activiteiten tussen schepen onderling te ontplooien met schepen die niet onder de overeenkomst vallen. Alle operationele contacten die worden gelegd tussen onder de overeenkomst vallende schepen dienen ook onder de overeenkomst te vallen. De werking van elke overeenkomst dient voortdurend te worden bewaakt, een overeenkomst dient te worden gewijzigd als de noodzaak zich voordoet en in elk geval elke vijf jaar te worden geëvalueerd.
Gelijkwaardige regelingen voor havenfaciliteiten
4.27
Voor bepaalde specifieke havenfaciliteiten met beperkte of speciale activiteiten, maar met meer dan incidenteel verkeer kan het juist zijn om overeenstemming te waarborgen door middel van veiligheidsmaatregelen equivalent aan de maatregelen die worden voorgeschreven in hoofdstuk XI-2 en in deel A van deze Code. Dit kan in het bijzonder het geval zijn voor terminals die bij fabrieken horen of voor kades met weinig frequente activiteiten.
Personeelssterkte
4.28
Bij het vaststellen van de minimumbemanningssterkte van een schip dient de overheid er rekening mee te houden dat de door voorschrift V/14 vastgestelde bepalingen ten aanzien van de minimumbemanningssterkte zich alleen richten op de veilige navigatie van het schip. De overheid dient ook rekening te houden met een eventuele extra werkbelasting die het gevolg kan zijn van de tenuitvoerlegging van het veiligheidsplan van het schip en ervoor zorg te dragen dat het schip voldoende en doelmatig wordt bemand. Hierbij dient de overheid te verifiëren dat schepen in staat zijn de rusttijden en andere door nationale wetgeving afgekondigde maatregelen om vermoeidheid tegen te gaan in acht te nemen, een en ander in de context van alle taken aan boord die zijn toegewezen aan de verschillende bemanningsleden aan boord.
Beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving
Algemeen
4.29
Voorschrift XI-2/9 beschrijft de beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving die van toepassing zijn op schepen die vallen onder hoofdstuk XI-2. Het voorschrift bestaat uit drie verschillende delen; controle van schepen die zich al in een haven bevinden, controle van schepen die van zin zijn een haven van een andere verdragsluitende staat aan te doen en extra bepalingen die van toepassing zijn op beide situaties.
4.30
Voorschrift XI-2/9.1, Controle van schepen in een haven, implementeert een systeem voor de controle van schepen die zich in een haven van een ander land bevinden, waar daartoe bevoegde functionarissen van de verdragsluitende staat (‘daartoe bevoegde functionarissen’) gerechtigd zijn aan boord te gaan van het schip om te verifiëren dat de vereiste certificaten in orde zijn. Als er vervolgens gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het schip niet in overeenstemming is met de voorschriften, kunnen er beperkende maatregelen worden genomen zoals extra inspecties of inverzekeringstelling. Dit komt overeen met de huidige bewakingssystemen. Voorschrift XI-2/9.1 bouwt voort op dergelijke systemen en staat extra maatregelen toe (waaronder begrepen de uitzetting van een schip uit een haven als beperkende maatregel) als daartoe bevoegde functionarissen gegronde redenen hebben om aan te nemen dat een schip niet in overeenstemming is met de eisen van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code. Voorschrift XI-2/9.3 beschrijft de voorzorgsmaatregelen die een eerlijke en evenredige tenuitvoerlegging van deze extra maatregelen bevorderen.
4.31
Voorschrift XI-2/9.2 past beperkende maatregelen toe om naleving te waarborgen van schepen die van zin zijn een haven van een andere verdragsluitende staat aan te doen en introduceert binnen hoofdstuk XI-2 een geheel ander concept van controle dat alleen van toepassing is op veiligheid. Krachtens dit voorschrift kunnen maatregelen ten uitvoer worden gelegd nog voordat het schip de haven binnengaat, om de veiligheid beter te kunnen waarborgen. Evenals in voorschrift XI-2/9.1 is dit extra bewakingssysteem gebaseerd op het principe van gegronde redenen om aan te nemen dat het schip niet in overeenstemming is met hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code en omvat belangrijke voorzorgsmaatregelen in de voorschriften XI-2/9.2.2 en XI-2/9.2.5, maar ook in voorschrift XI-2/9.3.
4.32
Onder gegronde redenen dat het schip niet in overeenstemming is met de voorschriften wordt het bewijs of de betrouwbare informatie verstaan dat het schip niet in overeenstemming is met de eisen van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code, waarbij rekening wordt gehouden met de richtsnoeren van dit deel van de Code. Dergelijk bewijs of betrouwbare informatie kan voortvloeien uit het professionele oordeel van de daartoe bevoegde functionarissen of uit waarnemingen die zijn gedaan tijdens de verificatie van het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat of Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat van het schip, welk certificaat is afgegeven in overeenstemming met deel A van deze Code (‘Certificaat’), dan wel uit andere bronnen. Zelfs als zich aan boord van het schip een geldig certificaat bevindt, kunnen de daartoe bevoegde functionarissen nog steeds gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip op basis van hun professionele oordeel niet in overeenstemming is met de voorschriften.
4.33
Als voorbeelden van mogelijke gegronde redenen volgens voorschrift XI-2/9.1 en XI-2/9.2 kunnen — mits relevant — worden genoemd:
- 1.
als bij beoordeling van het certificaat wordt aangetoond dat het niet geldig is of is verlopen;
- 2.
het bewijs of de betrouwbare informatie dat de op basis van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code vereiste veiligheidsapparatuur, -documentatie of -voorzieningen ernstige tekortkomingen vertonen;
- 3.
de ontvangst van een rapport of klacht die naar het professionele oordeel van de daartoe bevoegde functionaris betrouwbare informatie bevat waaruit duidelijk blijkt dat het schip niet in overeenstemming is met de voorschriften van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code;
- 4.
het bewijs of de waarneming door een daartoe bevoegde functionaris op basis van diens professionele oordeel dat de kapitein of bemanning van het schip niet bekend is met essentiële veiligheidsprocedures aan boord of bepaalde oefeningen die verband houden met de veiligheid van het schip niet kunnen uitvoeren, dan wel dat dergelijke procedures of oefeningen niet zijn uitgevoerd;
- 5.
het bewijs of de waarneming door een daartoe bevoegde functionaris op basis van diens professionele oordeel dat belangrijke bemanningsleden van het schip geen goede communicatie tot stand kunnen brengen met andere belangrijke bemanningsleden met verantwoordelijkheden op het gebied van de veiligheid aan boord van het schip;
- 6.
het bewijs of de betrouwbare informatie dat het schip in een havenfaciliteit of vanaf een ander schip personen aan boord heeft genomen of voorraden of goederen heeft geladen, waarbij ofwel de havenfaciliteit of het andere schip ten aanzien van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code in gebreke is en waarbij het schip in kwestie geen Veiligheidsverklaring heeft opgesteld, noch geschikte, speciale of extra veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, dan wel de juiste scheepsbeveiligingsprocedures hanteert;
- 7.
het bewijs of de betrouwbare informatie dat het schip in een havenfaciliteit of vanaf een andere bron (bijvoorbeeld overdracht vanaf een ander schip of vanaf een helikopter) personen aan boord heeft genomen of voorraden of goederen heeft geladen, waarbij ofwel de havenfaciliteit of de andere bron niet hoeft te voldoen aan hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code en waarbij het schip geen geschikte, speciale of extra veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, noch de juiste beveiligingsprocedures hanteert;
- 8.
het schip is in het bezit van een volgens de voorschriften afgegeven Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat zoals beschreven in paragraaf A/19.4 en een van de doelen van het schip of een bedrijf bij het aanvragen van een dergelijk certificaat is naar het professionele oordeel van een daartoe bevoegde functionaris het ontlopen van volledige overeenstemming met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code na afloop van de periode van het initiële Voorlopig Certificate zoals beschreven in paragraaf A/19.4.4.
4.34
De internationale juridische consequenties van voorschrift XI-2/9 zijn met name relevant en het voorschrift dient met voorschrift XI-2/2.4 in gedachten ten uitvoer te worden gelegd, aangezien de mogelijkheid bestaat dat er situaties ontstaan waarbij er ofwel maatregelen worden genomen die buiten het bereik van hoofdstuk XI-2 vallen of waarbij rechten van betrokken schepen, buiten het bereik van hoofdstuk XI-2, in acht dienen te worden genomen. Voorschrift XI-2/9 belet de verdragsluitende staat dan ook niet maatregelen te nemen die gebaseerd zijn op en in overeenstemming met internationaal recht om de veiligheid of beveiliging van personen, schepen, havenfaciliteiten en andere eigendommen te waarborgen in gevallen waarbij het schip, hoewel in overeenstemming met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code, nog steeds wordt geacht een veiligheidsrisico te vertegenwoordigen.
4.35
Als een verdragsluitende staat aan een schip beperkende maatregelen oplegt, dient de overheid onverwijld te worden voorzien van voldoende informatie om de overheid in staat te stellen met de verdragsluitende staat volwaardige contacten te onderhouden.
Controle van schepen in de haven
4.36
Indien de afwijking van de voorschriften bestaat in ofwel een defect stuk apparatuur of in gebrekkige documentatie leidend tot de inverzekeringstelling van het schip en indien de afwijking van de voorschriften niet in de haven waar de inspectie wordt uitgevoerd kan worden hersteld, kan de verdragsluitende staat het schip toestaan naar een andere haven te varen, met dien verstande dat er wordt voldaan aan enigerlei voorwaarden die zijn overeengekomen tussen de havenstaten en de overheid of kapitein.
Schepen die van zin zijn een haven van een andere verdragsluitende staat aan te doen
4.37
Voorschrift XI-2/9.2.1 geeft een overzicht van de informatie die verdragsluitende staten van een schip mogen eisen als voorwaarde om een haven te mogen binnenkomen. Een van de punten in het overzicht is de bevestiging van enigerlei speciale of extra maatregelen die door het schip zijn genomen tijdens zijn laatste tien keer afmeren bij een havenfaciliteit. Hier volgen twee voorbeelden:
- 1.
documentatie van de getroffen maatregelen tijdens het bezoek aan een havenfaciliteit die zich bevindt op het grondgebied van een staat die geen verdragsluitende staat is, met name van die maatregelen die normaal gesproken zouden zijn getroffen door havenfaciliteiten die zich bevinden op het grondgebied van verdragsluitende staten; en
- 2.
eventuele Verklaringen van Veiligheid die zijn aangegaan met havenfaciliteiten of andere schepen.
4.38
Een ander punt van informatie dat in het overzicht is opgenomen en dat kan worden verlangd als voorwaarde om de haven binnen te mogen, is de bevestiging dat er tijdens activiteiten tussen schepen onderling die werden uitgevoerd tijdens de periode van de laatste tien keer afmeren bij een havenfaciliteit, geschikte scheepsveiligheidsprocedures zijn gehanteerd. Het is doorgaans niet nodig de overdracht van loodsen of van douane-, immigratie- of veiligheidsbeambten, noch het bunkeren, lichten, laden van voorraden en het lossen van afval door het schip binnen havenfaciliteiten te documenteren, omdat deze activiteiten normaal gesproken binnen de verantwoordelijkheid van het havenfaciliteitsveiligheidsplan vallen. Hier volgen enkele voorbeelden van te verstrekken informatie:
- 1.
documentatie van de getroffen maatregelen tijdens activiteiten tussen schepen onderling met een schip dat onder de vlag vaart van een staat die geen verdragsluitende staat is, met name van die maatregelen die normaal gesproken zouden zijn getroffen door schepen die onder de vlag van verdragsluitende staten varen;
- 2.
documentatie van de getroffen maatregelen tijdens activiteiten tussen schepen onderling met een schip dat onder de vlag vaart van een verdragsluitende staat, maar dat niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code, zoals een exemplaar van een veiligheidscertificaat dat krachtens andere bepalingen aan dat schip is afgegeven; en
- 3.
in het geval dat er personen of goederen aan boord zijn die uit zee zijn gered, alle bekende informatie over dergelijke personen of goederen, inclusief hun identiteit — indien deze bekend is — en de resultaten van eventuele namens het schip uitgevoerde controles ter vaststelling van de veiligheidsstatus van de geredde personen of goederen. Het is niet de intentie van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code om de aflevering van mensen die op zee in moeilijkheden zijn aangetroffen in een veilige haven te vertragen of te verhinderen. Hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code hebben als enige intentie staten voldoende geschikte informatie te verschaffen om het behoud van hun integriteit op het gebied van veiligheid te waarborgen.
4.39
Hier volgen enkele voorbeelden van andere praktische, met veiligheid verband houdende informatie die kan worden verlangd als voorwaarde om een haven binnen te mogen teneinde bij te dragen aan de waarborging van de veiligheid en beveiliging van personen, havenfaciliteiten, schepen en andere eigendommen:
- 1.
informatie in het Continu Overzichtsrapport;
- 2.
locatie van het schip op het tijdstip waarop het rapport wordt gemaakt;
- 3.
verwachte aankomsttijd van het schip in de haven;
- 4.
bemanningslijst;
- 5.
algemene omschrijving van lading aan boord van het schip;
- 6.
passagierslijst; en
- 7.
informatie die moet worden meegevoerd krachtens voorschrift XI-2/5.
4.40
Voorschrift XI-2/9.2.5 stelt de kapitein van een schip, zodra deze op de hoogte is gesteld van het voornemen van de kust- of havenstaat om beperkende maatregelen krachtens voorschrift XI-2/9.2 ten uitvoer te leggen, in staat van de intentie om het schip de haven te laten aandoen, af te zien. Als de kapitein van die intentie afziet, is voorschrift XI-2/9 niet langer van toepassing en enige andere stappen die worden genomen moeten gebaseerd zijn op en in overeenstemming met internationaal recht.
Aanvullende bepalingen
4.41
In alle gevallen waarbij een schip de toegang tot een haven wordt ontzegd of uit een haven wordt verdreven, dienen alle bekende feiten ter kennis te worden gebracht van de autoriteiten van relevante staten. Deze kennisgeving dient te bestaan uit de volgende punten, indien bekend:
- 1.
naam van het schip, de vlag waaronder het schip vaart, scheepsidentificatienummer, roepletters van het schip, scheepstype en lading;
- 2.
reden van toegangsweigering of van uitzetting uit haven of havengebieden;
- 3.
indien relevant, de aard van enigerlei afwijking van de veiligheidsvoorschriften;
- 4.
indien relevant, nadere gegevens van pogingen die zijn ondernomen om afwijkingen van de veiligheidsvoorschriften te corrigeren, waaronder begrepen eventuele voorwaarden die voor de reis aan het schip zijn opgelegd;
- 5.
vorige aanloophaven(s) en eerstvolgende bekende aanloophaven;
- 6.
vertrektijd en geschatte waarschijnlijke aankomsttijd in die havens;
- 7.
enige aan het schip verstrekte instructies, bijv. rapportage over de route;
- 8.
beschikbare informatie over het veiligheidsniveau waarbij het schip op dat moment opereert;
- 9.
informatie over enigerlei communicatie tussen de havenstaat en de overheid;
- 10.
aanspreekpunt binnen de havenstaat dat het rapport opmaakt om nadere informatie te verkrijgen;
- 11.
bemanningslijst; en
- 12.
enige andere relevante informatie.
4.42
Bij relevante staten waarmee in contact dient te worden getreden, dient het onder meer te gaan om de staten langs de voorgenomen route van het schip naar de eerstvolgende haven, met name als het schip beoogt de territoriale wateren van die kuststaat binnen te gaan. Bij andere relevante staten kan het onder meer gaan om eerdere aanloophavens, zodat nadere informatie kan worden verkregen en met eerdere havens verband houdende veiligheidsproblemen kunnen worden opgelost.
4.43
Bij het toepassen van beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving dienen de daartoe bevoegde functionarissen ervoor zorg te dragen dat enige opgelegde maatregelen of ondernomen stappen in verhouding zijn. Dergelijke maatregelen of stappen dienen redelijk te zijn en van een minimale strengheid en een zo kort mogelijke duur als noodzakelijk is om de afwijking van de voorschriften te corrigeren of te verminderen.
4.44
Het woord ‘vertraging’ in voorschrift XI-2/9.3.5.1 verwijst ook naar situaties waarbij ingevolge acties die krachtens dit voorschrift zijn ondernomen, het schip op ongepaste wijze de toegang tot de haven wordt ontzegd of uit de haven wordt verdreven.
Schepen die geen partij zijn en schepen onder de Conventiemaat
4.45
Wat schepen betreft die varen onder de vlag van een staat die geen verdragsluitende staat is in de Conventie en geen partij in het SOLAS-protocol(1) van 1988, is het verdragsluitende staten niet toegestaan aan dergelijke schepen een voorkeursbehandeling te geven. Dienovereenkomstig dienen de eisen van voorschrift XI-2/9 en de richtsnoeren van dit deel van de Code op die schepen te worden toegepast.
4.46
Schepen onder de Conventiemaat zijn onderworpen aan maatregelen door middel van welke staten de veiligheid handhaven. Dergelijke maatregelen dienen te worden getroffen met gepaste inachtneming van de eisen in hoofdstuk XI-2 en de richtsnoeren van dit deel van de Code.
5. Veiligheidsverklaring
Algemeen
5.1
Een Veiligheidsverklaring (VvV) dient te worden opgesteld als de verdragsluitende staat van de havenfaciliteit dit noodzakelijk acht of als een schip dit noodzakelijk acht.
5.1.1
De noodzaak van een VvV kan worden aangetoond door de resultaten van de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) en de gronden en omstandigheden waarbij een VvV is vereist, dienen te worden uiteengezet in het havenfaciliteitsveiligheidsplan (HVP).
5.1.2
De noodzaak van een VvV kan door een overheid worden aangetoond bij schepen die gerechtigd zijn onder de vlag van deze overheid te varen of als gevolg van een beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) en dient te worden uiteengezet in het scheepsveiligheidsplan (SVP).
5.2
Het is waarschijnlijk dat een VvV wordt vereist bij hogere veiligheidsniveaus, als een schip een hoger veiligheidsniveau heeft dan de havenfaciliteit of dan een ander schip waarmee het in aanraking komt, maar ook bij activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven of tussen schepen onderling die een hoger risico vormen voor personen, eigendommen of het milieu om redenen die specifiek zijn voor dat schip, waaronder begrepen zijn lading of passagiers of de omstandigheden bij de havenfaciliteit, dan wel een combinatie van deze factoren.
5.2.1
Indien een schip of een overheid, namens schepen die gerechtigd zijn tot het varen onder de vlag van die overheid, opstelling van een VvV verlangt, dient de havenveiligheidsbeambte (HBF) of scheepsveiligheidsbeambte (SBF) deze eis te onderkennen en de juiste veiligheidsmaatregelen te bespreken.
5.3
Een HBF kan ook het initiatief nemen tot een VvV voorafgaand aan activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven welke in de goedgekeurde BVH worden geïdentificeerd als zijnde van bijzondere zorg. Als voorbeelden zijn te noemen het aan of van boord gaan van passagiers en de overslag, het laden of lossen van gevaarlijke goederen of stoffen. De BVH kan ook faciliteiten in of in de buurt van dicht bevolkte gebieden of economisch belangrijke activiteiten identificeren die een VvV rechtvaardigen.
5.4
Het belangrijkste doel van een VvV is te waarborgen dat tussen het schip en de havenfaciliteit of met andere schepen waarmee het schip in aanraking komt, overeenstemming wordt bereikt op het gebied van de respectieve veiligheidsmaatregelen die elk zal ondernemen in overeenstemming met de bepalingen van hun respectieve goedgekeurde veiligheidsplannen.
5.4.1
De overeengekomen VvV dient te worden ondertekend en gedateerd door zowel de havenfaciliteit als het schip of de schepen, al naar gelang van toepassing is, teneinde de overeenstemming met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code aan te geven en dient de duur, het relevante veiligheidsniveau of de relevante veiligheidsniveaus, alsmede de relevante contactinformatie in te houden.
5.4.2
Bij een wijziging in het veiligheidsniveau kan het noodzakelijk zijn een nieuwe of herziene VvV op te stellen.
5.5
De VvV dient te worden opgesteld in het Engels, Frans of Spaans of in een taal die zowel in de havenfaciliteit als op het schip of de schepen, al naar gelang van toepassing is, wordt beheerst.
5.6
In bijlage 1 bij dit deel van de Code is een model van een VvV opgenomen. Het gaat hierbij om een model van een VvV tussen een schip en een havenfaciliteit. Als er een VvV tussen twee schepen wordt benodigd, dient dit model op de juiste wijze te worden aangepast.
6. Verplichtingen van de maatschappij
Algemeen
6.1
Voorschrift XI-2/5 vereist van de maatschappij dat het aan de kapitein van het schip informatie verschaft om te kunnen voldoen aan de eisen van die maatschappij krachtens de bepalingen van dit voorschrift. Deze informatie dient onder meer de volgende onderdelen in te houden:
- 1.
partijen die verantwoordelijk zijn voor het aanstellen van het personeel aan boord, zoals bijvoorbeeld beheermaatschappijen van schepen, wervingsbureaus, aannemers, concessiehouders (bijvoorbeeld, detailverkoopwinkels, casino's, enz.);
- 2.
partijen die verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming over de inzet van het schip, waaronder begrepen tijd- of rompbevrachter(s) of enige andere entiteit die handelt in een dergelijke hoedanigheid; en
- 3.
in gevallen waarbij het schip wordt ingezet onder de voorwaarden van een charterpartij, de contactinformatie van die partijen, waaronder begrepen de informatie of het om tijdbevrachting of reischarters gaat.
6.2
In overeenstemming met voorschrift XI-2/5 is de maatschappij verplicht deze informatie te actualiseren en actueel te houden indien en wanneer zich wijzigingen voordoen.
6.3
Deze informatie dient in de Engelse, Franse of Spaanse taal te zijn gesteld.
6.4
Met betrekking tot schepen die zijn gebouwd voor 1 juli 2004, dient deze informatie de werkelijke conditie op die datum te weerspiegelen.
6.5
Met betrekking tot schepen die op of na 1 juli 2004 zijn gebouwd en voor schepen die voor 1 juli 2004 zijn gebouwd en die op 1 juli 2004 buiten dienst waren, dient de informatie te worden verstrekt vanaf de datum van indienstneming van het schip en dient de informatie de werkelijke conditie op die datum te weerspiegelen.
6.6
Na 1 juli 2004, als een schip uit de dienst wordt genomen, dient de informatie te worden verstrekt vanaf de datum van hernieuwde indienstneming van het schip en dient de informatie de werkelijke conditie op die datum te weerspiegelen.
6.7
Eerder verstrekte informatie die geen verband houdt met de werkelijke conditie op die datum behoeft niet langer aan boord te worden bewaard.
6.8
Als de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip wordt overgenomen door een andere maatschappij, behoeft de informatie die betrekking heeft op het[lees: de] maatschappij die het schip exploiteerde, niet langer aan boord te blijven.
Zie bovendien paragraaf 8, 9 en 13 voor andere relevante richtsnoeren.
7. Scheepsveiligheid
Zie paragraaf 8, 9 en 13 voor relevante richtsnoeren.
8. Beoordeling van de scheepsbeveiliging
Beoordeling van de veiligheid
8.1
De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) is verantwoordelijk voor de waarborging dat een beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) wordt uitgevoerd voor elk van de schepen in de vloot van de maatschappij die moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code en waarvoor de BBF verantwoordelijk is. Hoewel de BBF de taken die bij zijn functie horen niet allemaal persoonlijk hoeft uit te voeren, blijft de BBF de eindverantwoordelijkheid houden om ervoor te zorgen dat de taken correct worden uitgevoerd.
8.2
Voorafgaand aan het begin van een BVS dient de BBF zich ervan te vergewissen dat al het voordeel wordt gehaald uit de beschikbare informatie over de beoordeling van de bedreiging voor de havens die het schip zal aandoen of waar passagiers aan of van boord zullen gaan, alsmede over de havenfaciliteiten en hun beschermende maatregelen. De BBF dient eerdere rapporten over soortgelijke beveiligingsbehoeften te bestuderen. Indien haalbaar dient de BBF de juiste personen op het schip en in de havenfaciliteiten te ontmoeten om het doel en de methodiek van de beoordeling te bespreken. De BBF dient eventuele specifieke instructies van de verdragsluitende staten op te volgen.
8.3
In een BVS dienen de volgende elementen aan boord of binnen het schip aan de orde te worden gesteld:
- 1.
fysieke beveiliging;
- 2.
structurele integriteit;
- 3.
systemen ter bescherming van het personeel;
- 4.
procedureel beleid;
- 5.
radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder begrepen computersystemen en -netwerken; en
- 6.
andere plaatsen die, als ze zijn aangetast of worden gebruikt voor ongeoorloofde waarnemingen, een risico kunnen inhouden voor personen, eigendommen of activiteiten aan boord van het schip of binnen de havenfaciliteit.
8.4
Degenen die betrokken zijn bij de uitvoering van een BVS dienen in staat te zijn hulp van deskundigen in te roepen met betrekking tot:
- 1.
kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;
- 2.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 3.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;
- 4.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;
- 5.
methoden die worden gebruikt om een veiligheidsincident te veroorzaken;
- 6.
effecten van explosieven op de constructie en uitrusting van schepen;
- 7.
scheepsbeveiliging;
- 8.
ondernemingspraktijken op het raakvlak tussen schip en haven;
- 9.
voorzorgsmaatregelen, paraatheid en reacties in noodsituaties;
- 10.
fysieke beveiliging;
- 11.
radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder computersystemen en -netwerken;
- 12.
scheepsbouw; en
- 13.
scheeps- en havenactiviteiten.
8.5
De BBF dient de informatie die nodig is voor het uitvoeren van een onderzoek te verzamelen en vast te leggen; het gaat hierbij onder meer om:
- 1.
de algehele indeling van het schip;
- 2.
de plaats van gebieden die beperkt toegankelijk zouden moeten zijn, zoals de navigatiebrug, machinekamers van categorie A en andere controlestations zoals gedefinieerd in hoofdstuk II-2, enz.;
- 3.
de locatie en functie van elk werkelijke of potentiële toegangspunt tot het schip;
- 4.
getijdenveranderingen die gevolgen kunnen hebben voor de kwetsbaarheid of beveiliging van het schip;
- 5.
de ruimen en stuwvoorzieningen;
- 6.
de plaatsen waar de scheepsvoorraden en essentiële onderhoudsuitrusting wordt bewaard;
- 7.
de plaatsen waar onbegeleide bagage wordt opgeslagen;
- 8.
de noodapparatuur en stand-byuitrusting die beschikbaar is voor het onderhouden van essentiële diensten;
- 9.
het aantal bemanningsleden, eventuele bestaande beveiligingstaken en eventuele bestaande uitgewerkte trainingseisen van de maatschappij;
- 10.
bestaande beveiligings- en veiligheidsuitrusting ter bescherming van passagiers en bemanning;
- 11.
ontsnappings- en evacuatieroutes en verzamelplaatsen die in stand moeten worden gehouden om een ordelijke en veilige noodevacuatie van het schip te waarborgen;
- 12.
reeds bestaande overeenkomsten met particuliere beveiligingsbedrijven die beveiligingsdiensten op het schip en vanaf het water leveren; en
- 13.
bestaande veiligheidsmaatregelen en -procedures die van kracht zijn, waaronder begrepen inspectie- en controleprocedures, identificatiesystemen, bewakings- en toezichtapparatuur, identificatiedocumenten voor personeel, alsmede communicatie-, alarm-, verlichtings-, toegangscontrole- en andere geschikte systemen.
8.6
In de BVS dient elk vastgestelde toegangspunt, waaronder begrepen open dekruimten, te worden onderzocht en te worden geëvalueerd op de mogelijkheid te worden gebruikt door mensen die door de beveiliging heen willen breken. Dit geldt voor toegangspunten die zowel toegankelijk zijn voor mensen met toegangsbevoegdheid als voor mensen die zich onbevoegd toegang willen verschaffen.
8.7
De BVS dient de blijvende relevantie van de bestaande veiligheidsmaatregelen en instructies, procedures en activiteiten in acht te nemen, zowel in routineomstandigheden als in noodsituaties, en dient beveiligingsinstructies vast te stellen, waaronder begrepen:
- 1.
de gebieden waarvoor beperkingen gelden;
- 2.
de procedures in reactie op brand of andere noodsituaties;
- 3.
het niveau van toezicht op de bemanning, passagiers, bezoekers, leveranciers, monteurs, havenwerkers, enz.;
- 4.
de frequentie en doeltreffendheid van veiligheidspatrouilles;
- 5.
de toegangscontrolesystemen, inclusief identificatiesystemen;
- 6.
de veiligheidscommunicatiemiddelen en -procedures;
- 7.
de veiligheidsdeuren, -barrières en -verlichting; en
- 8.
de beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen, indien aanwezig.
8.8
De BVS dient rekening te houden met de personen, werkzaamheden, diensten en activiteiten waarvan het belangrijk is dat zij worden beschermd. Het gaat hierbij onder meer om:
- 1.
de bemanning;
- 2.
passagiers, bezoekers, leveranciers, monteurs, personeel van de havenfaciliteit, enz.;
- 3.
de capaciteit om een veilige navigatie en reactie op noodsituaties in stand te houden;
- 4.
de lading, in het bijzonder gevaarlijke goederen of gevaarlijke stoffen;
- 5.
de scheepsvoorraden;
- 6.
de veiligheidscommunicatieapparatuur en -systemen van het schip, indien aanwezig; en
- 7.
de veiligheidsbewakingsapparatuur en -systemen van het schip, indien aanwezig.
8.9
In de BVS dient rekening te worden gehouden met alle mogelijke bedreigingen. Het kan hierbij onder meer gaan om de volgende typen veiligheidsincidenten:
- 1.
schade aan of vernieling van het schip of een havenfaciliteit, bijvoorbeeld door explosieven, brandstichting, sabotage of vandalisme;
- 2.
het kapen van of beslagleggen op het schip of personen aan boord;
- 3.
het knoeien met de lading, essentiële scheepsapparatuur of -systemen of scheepsvoorraden;
- 4.
onbevoegde toegang of gebruik, waaronder de aanwezigheid van verstekelingen;
- 5.
het smokkelen van wapens of apparatuur, waaronder massavernietigingswapens;
- 6.
gebruik van het schip om degenen te vervoeren die van plan zijn een veiligheidsincident te veroorzaken en/of hun uitrusting;
- 7.
gebruik van het schip zelf als wapen of als een middel om schade of vernieling te veroorzaken;
- 8.
aanvallen vanaf zee terwijl het schip is afgemeerd of voor anker ligt; en
- 9.
aanvallen op volle zee.
8.10
De BVS dient alle mogelijke kwetsbaarheden in acht te nemen; hierbij kan het onder meer gaan om:
- 1.
conflicten tussen veiligheids- en beveiligingsmaatregelen;
- 2.
conflicten tussen taken aan boord en beveiligingstaken;
- 3.
bewakingstaken en het aantal bemanningsleden, met name met consequenties voor vermoeidheid, alertheid en prestaties van de bemanning;
- 4.
eventuele vastgestelde tekortkomingen op het gebied van veiligheidstraining; en
- 5.
enige beveiligingsapparatuur en -systemen, waaronder begrepen communicatiesystemen.
8.11
De BBF en de scheepsveiligheidsbeambte (SBF) dienen altijd rekening te houden met het effect dat veiligheidsmaatregelen kunnen hebben op de bemanning die langere tijd op het schip verblijft. Bij het ontwikkelen van veiligheidsmaatregelen dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan het gemak, het comfort en de privacy van de bemanning en hun vermogen om gedurende langere perioden doeltreffend te blijven.
8.12
Na voltooiing van de BVS dient er een rapport te worden opgesteld dat een samenvatting bevat van hoe de beoordeling heeft plaatsgevonden, alsmede een beschrijving van iedere tijdens de beoordeling ontdekte kwetsbaarheid en een beschrijving van de tegenmaatregelen die zouden kunnen worden gebruikt om de kwetsbaarheid aan te pakken. Het rapport dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden te worden beveiligd.
8.13
Als de BVS niet is uitgevoerd door de maatschappij, dient het rapport van de BVS te worden beoordeeld en goedgekeurd door de BBF.
Veiligheidsonderzoek op locatie
8.14
Het veiligheidsonderzoek op locatie maakt integraal deel uit van elke BVS. Het veiligheidsonderzoek op locatie dient bestaande beschermende maatregelen, procedures en activiteiten aan boord te onderzoeken en te evalueren; hierbij dienen de volgende punten aan de orde te komen:
- 1.
waarborgen dat alle taken met betrekking tot de scheepsveiligheid worden uitgevoerd;
- 2.
toezicht op gebieden waarvoor beperkingen gelden, om te waarborgen dat uitsluitend geautoriseerde personen toegang verkrijgen;
- 3.
beheersing van de toegang tot het schip, inclusief eventuele identificatiesystemen;
- 4.
toezicht op en rond het dek en de gebieden rond het schip;
- 5.
toezicht op de inscheping van personen en hun bezittingen (begeleide en onbegeleide bagage en persoonlijke bezittingen van de bemanning);
- 6.
toezicht op de ladingsbehandeling en op de bevoorrading van het schip;
- 7.
ervoor zorgdragen dat de veiligheidscommunicatiemiddelen, -informatie en uitrusting van het schip voorhanden zijn.
9. Scheepsveiligheidsplan
Algemeen
9.1
De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) heeft de verantwoordelijkheid ervoor zorg te dragen dat er een scheepsveiligheidsplan (SVP) wordt uitgewerkt en ter goedkeuring wordt ingediend. De inhoud van elk afzonderlijke SVP dient te variëren afhankelijk van het specifieke schip dat het onderwerp is van het plan. Bij de beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) zullen de specifieke kenmerken van het schip en de potentiële bedreigingen en kwetsbaarheden zijn vastgesteld. Bij het opstellen van het SVP dienen deze kenmerken in detail aan de orde te worden gesteld. Overheden kunnen advies over de opstelling en inhoud van een SVP aanreiken.
9.2
Alle SVP's dienen:
- 1.
de organisatorische structuur van de beveiliging van het schip in detail te beschrijven;
- 2.
de relaties van het schip met de maatschappij, havenfaciliteiten, andere schepen en relevante autoriteiten met verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid in detail te beschrijven;
- 3.
de communicatiesystemen in detail te beschrijven, zodat effectieve ononderbroken communicatie binnen het schip en tussen het schip en andere entiteiten, waaronder begrepen havenfaciliteiten, mogelijk is;
- 4.
de — zowel operationele als fysieke — getroffen basismaatregelen van veiligheidsniveau 1 in detail te beschrijven;
- 5.
de extra veiligheidsmaatregelen waarmee het schip zonder vertraging naar veiligheidsniveau 2 en zo nodig naar veiligheidsniveau 3 kan overgaan in detail te beschrijven;
- 6.
te voorzien in een regelmatige evaluatie of controle van het SVP en in wijziging van het SVP in reactie op opgedane ervaringen of veranderende omstandigheden; en
- 7.
procedures voor rapportage aan de desbetreffende aanspreekpunten van de verdragsluitende staat in detail te beschrijven.
9.3
Het opstellen van een effectief SVP dient te berusten op een grondige beoordeling van alle zaken die verband houden met de veiligheid van het schip, waaronder met name een grondige evaluatie van de fysieke en operationele kenmerken, inclusief het reispatroon, van het desbetreffende schip.
9.4
Alle SVP's dienen te worden goedgekeurd door of namens de overheid. Als een overheid voor de evaluatie of goedkeuring van het SVP gebruik maakt van een erkend beveiligingsbedrijf (EBB), mag dat EBB geen relatie hebben met het EBB dat het plan heeft opgesteld of aan opstelling van het plan heeft bijgedragen.
9.5
De BBF en scheepsveiligheidsbeambten (SBF) dienen procedures te ontwikkelen om:
- 1.
de blijvende doeltreffendheid van het SVP te beoordelen; en
- 2.
wijzigingen op het plan voor te bereiden nadat dit is goedgekeurd.
9.6
De in het SVP opgenomen veiligheidsmaatregelen dienen te zijn getroffen wanneer de eerste verificatie van de overeenstemming met de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code wordt uitgevoerd. Als dat niet het geval is, kan het proces van afgifte van het vereiste Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat aan het schip niet plaatsvinden. Als er vervolgens sprake is van een storing in de beveiligingsapparatuur of -systemen, dan wel van het om welke reden dan ook opschorten van een veiligheidsmaatregel, dan dienen er equivalente tijdelijke veiligheidsmaatregelen te worden aangenomen, aan de overheid kenbaar te worden gemaakt en door de overheid te worden goedgekeurd.
Organisatie en uitvoering van scheepsbeveiligingstaken
9.7
Naast de in artikel 9.2 gegeven instructies dienen de volgende punten, die betrekking hebben op alle veiligheidsniveaus, in het SVP te zijn vastgesteld:
- 1.
de taken en verantwoordelijkheden van al het personeel aan boord met een beveiligingstaak;
- 2.
de procedures of voorzorgsmaatregelen die nodig zijn om een dergelijke voortdurende communicatie te allen tijde in stand te houden;
- 3.
de procedures die nodig zijn om de blijvende doeltreffendheid van veiligheidsprocedures en eventuele beveiligings- en bewakingsuitrusting en -systemen te beoordelen, waaronder begrepen procedures voor het identificeren van en het reageren op storingen of een gebrekkige werking van apparatuur of systemen;
- 4.
de procedures en praktijken voor het beschermen van gevoelige informatie op het gebied van veiligheid die op papier of elektronisch is opgeslagen;
- 5.
het type en de onderhoudsvoorschriften van beveiligings- en bewakingsuitrusting en -systemen, indien aanwezig;
- 6.
de procedures die de tijdige indiening en beoordeling van rapporten over mogelijke gevallen van inbreuk op de veiligheid of veiligheidskwesties waarborgen;
- 7.
procedures voor de totstandbrenging, het onderhoud en de actualisering van een lijst van gevaarlijke goederen of gevaarlijke stoffen aan boord, inclusief hun locatie.
9.8
Het resterende deel van paragraaf 9 heeft specifiek betrekking op de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen op elk veiligheidsniveau; het gaat hierbij om:
- 1.
toegang tot het schip door de bemanning, passagiers, bezoekers, enz.;
- 2.
gebieden op het schip waarvoor beperkingen gelden;
- 3.
ladingsbehandeling;
- 4.
bevoorrading van het schip;
- 5.
omgang met onbegeleide bagage; en
- 6.
toezicht op de beveiliging van het schip.
Toegang tot het schip
9.9
In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld voor alle middelen die toegang bieden tot het schip die in de BVS zijn geïdentificeerd. Het dient hierbij onder meer te gaan om:
- 1.
toegangsladders;
- 2.
toegangstrappen;
- 3.
hellingbanen;
- 4.
toegangsdeuren, patrijspoorten, vensters en laadpoorten;
- 5.
meerkabels en ankerkettingen; en
- 6.
kranen en hijsinrichtingen.
9.10
Voor elk van deze toegangsmiddelen dient het SVP de desbetreffende locaties te identificeren waar toegangsbeperkingen of een toegangsverbod moeten gelden bij elk van de veiligheidsniveaus. Voor elk veiligheidsniveau dient in het SVP te zijn vastgesteld welk soort beperking of verbod moet worden toegepast en met welke middelen deze beperkingen of verboden moeten worden gehandhaafd.
9.11
In het SVP dient voor elk veiligheidsniveau te zijn vastgesteld welke identificatiemiddelen nodig zijn om toegang tot het schip toe te staan en om het voor bepaalde personen mogelijk te maken zonder verdere vraag naar hun identiteit op het schip te verblijven. Hierbij kan de ontwikkeling van een geschikt identificatiesysteem nodig zijn dat permanente en tijdelijke identificatie voor achtereenvolgens bemanning en bezoekers mogelijk maakt. Indien uitvoerbaar dient een scheepsidentificatiesysteem te worden afgestemd op het identificatiesysteem dat van toepassing is op de havenfaciliteit. Passagiers dienen hun identiteit te kunnen aantonen door middel van instapkaarten, tickets, enz., maar hebben geen toegang tot gebieden waarvoor beperkingen gelden, tenzij onder geleide. In het SVP dienen bepalingen te zijn vastgesteld die ervoor zorgen dat de identificatiesystemen regelmatig worden bijgewerkt en dat misbruik van procedures strafmaatregelen tot gevolg kan hebben.
9.12
Aan mensen die desgevraagd hun identiteit niet willen of niet kunnen aantonen en/of het doel van hun bezoek niet willen of niet kunnen bevestigen, dient de toegang tot het schip te worden ontzegd en hun poging toegang te verkrijgen dient al naar gelang van toepassing te worden gerapporteerd aan de SBF, de BBF, de havenveiligheidsbeambte (HBF) en aan de nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken.
9.13
In het SVP dient de frequentie te zijn vastgesteld van de toepassing van toegangscontroles, met name als deze willekeurig of slechts incidenteel worden toegepast.
Veiligheidsniveau 1
9.14
Op veiligheidsniveau 1 dient het SVP de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die de toegang tot het schip moeten bewaken; hierbij kunnen de volgende maatregelen worden toegepast:
- 1.
controleren van de identiteit van alle personen die aan boord van het schip willen gaan en bevestigen van hun redenen daartoe door bijvoorbeeld instructies zich te vervoegen, passagierstickets, instapkaarten, werkorders, enz. te controleren;
- 2.
het schip dient er in samenwerking met de havenfaciliteit voor te zorgen dat er speciale veilige zones tot stand worden gebracht waarin inspecties en het fouilleren van personen, het doorzoeken van bagage (inclusief handbagage), persoonlijke bezittingen, voertuigen en hun inhoud kunnen plaatsvinden;
- 3.
het schip dient er in samenwerking met de havenfaciliteit voor te zorgen dat voertuigen waarvan het de bedoeling is dat zij in schepen voor autotransport, roll-on-roll-offschepen of passagiersschepen worden verscheept, voorafgaand aan de inscheping worden doorzocht, een en ander in overeenstemming met de frequentie vereist in het SVP;
- 4.
het scheiden van gecontroleerde personen en hun persoonlijke bezittingen van niet-gecontroleerde personen en hun persoonlijke bezittingen;
- 5.
het gescheiden houden van inschepende en ontschepende passagiers;
- 6.
het identificeren van toegangspunten die moeten worden beveiligd of bewaakt ter voorkoming van toegang door onbevoegden;
- 7.
het afsluiten, door fysieke afsluiting of anderszins, van de toegang tot onbemande ruimten die grenzen aan ruimten waartoe passagiers en bezoekers toegang hebben; en
- 8.
het verschaffen van veiligheidsinstructies aan al het personeel op het schip over mogelijke bedreigingen, de procedures voor het rapporteren van verdachte personen, objecten of activiteiten en de noodzaak tot waakzaamheid.
9.15
Op veiligheidsniveau 1 moeten alle personen die toegang willen verkrijgen tot het schip, kunnen worden blootgesteld aan fouilleren of doorzoeken. De frequentie van dit fouilleren of doorzoeken, waaronder willekeurig fouilleren of doorzoeken, dient te zijn gespecificeerd in het goedgekeurde SVP en dient met name te zijn goedgekeurd door de overheid. Dit fouilleren of doorzoeken wordt bij voorkeur uitgevoerd door de havenfaciliteit in nauwe samenwerking met het schip en in de dichte nabijheid van het schip. Tenzij hier duidelijke veiligheidsredenen voor zijn, kan van leden van de bemanning niet worden verlangd dat zij hun collega's fouilleren of dier persoonlijke bezittingen doorzoeken. Al dergelijke fouilleringen/doorzoekingen zullen worden uitgevoerd op een wijze waarin de rechten van de mens van de desbetreffende persoon volledig in acht worden genomen en waarin de menselijke waardigheid behouden blijft.
Veiligheidsniveau 2
9.16
Op veiligheidsniveau 2 dient het SVP de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die moeten worden toegepast ter bescherming tegen een verhoogd risico op een veiligheidsincident, om een grotere waakzaamheid en strengere controle te waarborgen; het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
het aanstellen van extra personeel om tijdens nachtelijke uren dekgedeelten te bewaken om onbevoegden de toegang te beletten;
- 2.
het beperken van het aantal toegangspunten tot het schip, het identificeren van de toegangspunten die kunnen worden gesloten en de middelen om deze adequaat af te sluiten;
- 3.
het beletten van toegang vanaf het water tot het schip, waaronder bijvoorbeeld begrepen, in samenwerking met de havenfaciliteit, het instellen van patrouilles per schip;
- 4.
het vaststellen van een gebied aan de walkant van het schip waarvoor beperkingen gelden, een en ander in nauwe samenwerking met de havenfaciliteit;
- 5.
het verhogen van de frequentie en de gedetailleerdheid van het fouilleren/doorzoeken van personen, persoonlijke bezittingen en voertuigen die worden ingescheept of geladen;
- 6.
het begeleiden van bezoekers op het schip;
- 7.
het geven van extra, specifieke veiligheidsinstructies aan al het personeel op het schip over vastgestelde bedreigingen, waarbij de procedures voor het rapporteren van verdachte personen, objecten of activiteiten opnieuw onder de aandacht worden gebracht en de noodzaak tot verhoogde waakzaamheid wordt benadrukt; en
- 8.
het uitvoeren van een volledige of gedeeltelijke doorzoeking van het schip.
Veiligheidsniveau 3
9.17
Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
beperkte toegang tot een enkel, bewaakt toegangspunt;
- 2.
het alleen verschaffen van toegang aan diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident;
- 3.
het instrueren van de mensen aan boord;
- 4.
het opschorten van inscheping of ontscheping;
- 5.
het opschorten van het laden en lossen van goederen, leveringen, enz.;
- 6.
ontruiming van het schip;
- 7.
verplaatsing van het schip; en
- 8.
het voorbereiden van een volledige of gedeeltelijke doorzoeking van het schip.
Gebieden op het schip waarvoor beperkingen gelden
9.18
Het SVP dient de gebieden op het schip waarvoor beperkingen moeten gelden te identificeren en de geldende beperkingen qua omvang en duur te specificeren en aan te geven welke veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen om de toegang tot en de activiteiten binnen deze gebieden te beheersen. Gebieden waarvoor beperkingen gelden hebben tot doel:
- 1.
toegang door onbevoegden te voorkomen;
- 2.
passagiers, bemanning en personeel van havenfaciliteiten of andere instanties die aan boord van het schip mogen komen, te beschermen;
- 3.
qua beveiliging gevoelige gebieden binnen het schip te beschermen; en
- 4.
het schip te beschermen tegen geknoei met scheepslading en scheepsvoorraden.
9.19
Het SVP dient te waarborgen dat er een duidelijk vastgesteld beleid en werkwijze is om de toegang tot alle gebieden waarvoor beperkingen gelden te bewaken.
9.20
Het SVP dient erin te voorzien dat alle gebieden waarvoor beperkingen gelden duidelijk gemarkeerd dienen te worden, waarbij moet worden aangegeven dat de toegang tot het gebied aan beperkingen is onderworpen en dat aanwezigheid in het gebied door onbevoegden een inbreuk op de veiligheid inhoudt.
9.21
Bij gebieden waarvoor beperkingen gelden gaat het onder meer om:
- 1.
de navigatiebrug, machinekamers van categorie A en andere controlestations zoals gedefinieerd in hoofdstuk II-2;
- 2.
ruimten die beveiligings- en bewakingsuitrusting en -systemen, alsmede de bediening van deze uitrusting/systemen en van verlichtingssystemen bevatten;
- 3.
ventilatie- en airconditioningsystemen en andere, vergelijkbare ruimten;
- 4.
ruimten met toegang tot drinkwatertanks, -pompen of -verdeelleidingen;
- 5.
ruimten die gevaarlijke goederen of stoffen bevatten;
- 6.
ruimten die ladingpompen en hun bediening bevatten;
- 7.
ruimen en ruimten die scheepsvoorraden bevatten;
- 8.
de bemanningsverblijven; en
- 9.
alle andere gebieden zoals door middel van de BVS vastgesteld door de BBF, ten aanzien waarvan de toegang moet worden beperkt om de beveiliging van het schip in stand te houden.
Veiligheidsniveau 1
9.22
Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast op gebieden waarvoor beperkingen gelden; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:
- 1.
het vergrendelen of afsluiten van toegangspunten;
- 2.
gebruik van bewakingsapparatuur om de gebieden te bewaken;
- 3.
gebruik maken van bewakers of patrouilles; en
- 4.
gebruik van automatische toegangsdetectieapparatuur om de bemanning te waarschuwen bij toegang door onbevoegden.
Veiligheidsniveau 2
9.23
Op veiligheidsniveau 2 dienen de frequentie en intensiteit van het toezicht op en van de toegangscontrole tot gebieden waarvoor beperkingen gelden te worden opgevoerd om te waarborgen dat alleen bevoegde personen toegang hebben. In het SVP dienen de extra toe te passen veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld; het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
het vaststellen van gebieden waarvoor beperkingen gelden en die grenzen aan toegangspunten;
- 2.
ononderbroken toezicht op bewakingsapparatuur; en
- 3.
het inzetten van extra personeel om gebieden waarvoor beperkingen gelden te bewaken en in dergelijke gebieden te patrouilleren.
Veiligheidsniveau 3
9.24
Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
het instellen van extra gebieden op het schip waarvoor beperkingen gelden en wel in de nabijheid van het veiligheidsincident of de vermeende locatie van de bedreiging van de veiligheid, waartoe de toegang wordt ontzegd; en
- 2.
het doorzoeken van gebieden waarvoor beperkingen gelden als onderdeel van het doorzoeken van het schip.
Ladingsbehandeling
9.25
De veiligheidsmaatregelen met betrekking tot ladingsbehandeling dienen:
- 1.
geknoei met lading te voorkomen; en
- 2.
te voorkomen dat lading die niet voor vervoer bestemd is, wordt geaccepteerd en aan boord van het schip wordt opgeslagen.
9.26
De veiligheidsmaatregelen, waarvan sommige in samenwerking met de havenfaciliteit zullen moeten worden toegepast, dienen voorraadbeheerprocedures bij toegangspunten tot het schip te omvatten. Eenmaal aan boord van het schip moet lading kunnen worden geïdentificeerd als zijnde goedgekeurd voor belading in het schip. Bovendien moeten er veiligheidsmaatregelen worden ontwikkeld die waarborgen dat er met lading — eenmaal aan boord — niet kan worden geknoeid.
Veiligheidsniveau 1
9.27
Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:
- 1.
routinecontroles van de lading, transportinstallaties en ruimen vóór en tijdens de ladingsbehandeling;
- 2.
controles die waarborgen dat de geladen goederen overeenkomen met de ladingsdocumenten;
- 3.
er in samenwerking met de havenfaciliteit voor zorgen dat voertuigen die in schepen voor autotransport, roll-on-roll-offschepen of passagiersschepen moeten worden verscheept, voorafgaand aan de inscheping worden doorzocht, een en ander in overeenstemming met de frequentie vereist in het SVP; en
- 4.
controle van zegels of andere methoden die kunnen worden gehanteerd om geknoei met lading te voorkomen.
9.28
Controle van de lading kan op de volgende wijzen plaatsvinden:
- 1.
visuele en fysieke inspectie; en
- 2.
gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden.
9.29
Als er sprake is van regelmatige of herhaaldelijke verplaatsing van lading kan de BBF of de SBF in overleg met de havenfaciliteit met expediteurs of anderen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke lading, regelingen treffen inzake het op een andere locatie controleren, verzegelen, plannen, documentondersteuning, enz. Dergelijke regelingen dienen aan de desbetreffende HBF bekend te worden gemaakt en met hem te worden overeengekomen.
Veiligheidsniveau 2
9.30
Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:
- 1.
gedetailleerde controles van lading, transportinstallaties en ruimen;
- 2.
intensievere controles om te waarborgen dat alleen de beoogde goederen worden geladen;
- 3.
het intensiever doorzoeken van voertuigen die in schepen voor autotransport, roll-on-roll-offschepen of passagiersschepen moeten worden verscheept; en
- 4.
het verhogen van de frequentie van en de gedetailleerdheid bij het controleren van zegels of andere methoden die worden gebruikt om geknoei met lading te voorkomen.
9.31
De gedetailleerde controle van de lading kan op de volgende wijzen plaatsvinden:
- 1.
het verhogen van de frequentie van en de gedetailleerdheid bij visuele en fysieke inspectie;
- 2.
het verhogen van de frequentie van het gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden; en
- 3.
het coördineren van verhoogde veiligheidsmaatregelen met de verscheper of andere verantwoordelijke partij, een en ander in overeenstemming met een reeds vastgestelde overeenkomst en procedures.
Veiligheidsniveau 3
9.32
Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
het opschorten van het laden of lossen van goederen; en
- 2.
het verifiëren van de voorraad en de locatie van eventueel aan boord aanwezige gevaarlijke goederen en stoffen.
Bevoorrading van het schip
9.33
De veiligheidsmaatregelen ten aanzien van de bevoorrading van het schip dienen:
- 1.
te waarborgen dat de scheepsvoorraden en de integriteit van de verpakkingen worden gecontroleerd;
- 2.
te voorkomen dat scheepsvoorraden zonder inspectie worden geaccepteerd;
- 3.
geknoei met lading te voorkomen; en
- 4.
te voorkomen dat scheepsvoorraden worden geaccepteerd als zij niet zijn besteld.
9.34
Voor schepen die regelmatig gebruik maken van de havenfaciliteit kan het goed zijn procedures vast te stellen die betrekking hebben op het schip, de leveranciers en de havenfaciliteit en die de bekendmaking en de tijdstippen van leveringen en de bijbehorende documenten regelen. Er dient altijd op enigerlei wijze te worden bevestigd dat voorraden die ter aflevering worden aangeboden, vergezeld gaan van bewijs dat ze door het schip zijn besteld.
Veiligheidsniveau 1
9.35
Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens de bevoorrading van het schip; het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
controles die waarborgen dat voorraden in overeenstemming zijn met de bestelling voordat zij aan boord komen; en
- 2.
de waarborging dat de scheepsvoorraden onmiddellijk veilig worden verstouwd.
Veiligheidsniveau 2
9.36
Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast tijdens de bevoorrading van het schip door alvorens de voorraden aan boord te ontvangen controles uit te oefenen en inspecties te intensiveren.
Veiligheidsniveau 3
9.37
Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
het onderwerpen van de scheepsvoorraden aan uitgebreidere controles;
- 2.
voorbereidingen ter beperking of opschorting van de behandeling van scheepsvoorraden; en
- 3.
weigering scheepsvoorraden aan boord van het schip te ontvangen.
Omgang met onbegeleide bagage
9.38
In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast om te waarborgen dat onbegeleide bagage (dat wil zeggen bagage, waaronder begrepen persoonlijke bezittingen, die op het punt waar wordt geïnspecteerd of doorzocht, zich niet bij de passagier of het bemanningslid bevindt) wordt geïdentificeerd en onderworpen aan de juiste screening, waaronder begrepen het doorzoeken van de bagage, voordat de bagage aan boord van het schip wordt aanvaard. Er wordt niet beoogd dat dergelijke bagage wordt onderworpen aan screening door zowel het schip als de havenfaciliteit en in die gevallen waarbij beide voldoende zijn toegerust, dient de verantwoordelijkheid voor screening te berusten bij de havenfaciliteit. Nauwe samenwerking met de havenfaciliteit is essentieel en er dienen maatregelen te worden getroffen om ervoor te zorgen dat onbegeleide bagage na de screening veilig wordt behandeld.
Veiligheidsniveau 1
9.39
Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de behandeling van onbegeleide bagage om ervoor te zorgen dat onbegeleide bagage aan een volledige screening wordt onderworpen of volledig wordt doorzocht; hetgeen het gebruik van röntgenapparatuur kan inhouden.
Veiligheidsniveau 2
9.40
Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de behandeling van onbegeleide bagage en waarbij alle onbegeleide bagage volledig dient te worden doorgelicht met behulp van röntgenapparatuur.
Veiligheidsniveau 3
9.41
Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
het onderwerpen van dergelijke bagage aan uitgebreidere screening, bijvoorbeeld door deze ten minste door te lichten vanuit twee verschillende hoeken;
- 2.
voorbereidingen ter beperking of opschorting van de behandeling van onbegeleide bagage; en
- 3.
weigering onbegeleide bagage aan boord van het schip te ontvangen.
Toezicht op de beveiliging van het schip
9.42
Op het schip dient de mogelijkheid te bestaan om op het schip zelf, de gebieden aan boord waarvoor beperkingen gelden en de gebieden rondom het schip toezicht te houden. Bij dit toezicht is het gebruik van de volgende middelen mogelijk:
- 1.
verlichting;
- 2.
toezichthouders, beveiligingspersoneel en dekwachten, inclusief patrouilles; en
- 3.
automatische toegangsdetectieapparatuur en bewakingsuitrusting.
9.43
Indien gebruikt dient automatische toegangsdetectieapparatuur een hoorbaar en/of zichtbaar alarm te activeren op een plaats waar continu iemand aanwezig is of waarop voortdurend toezicht is.
9.44
In het SVP dienen de procedures en uitrusting te zijn vastgesteld die nodig zijn bij elk veiligheidsniveau en de middelen om te waarborgen dat bewakingsuitrusting ononderbroken kan werken, waarbij rekening dient te worden gehouden met de mogelijke effecten van weersomstandigheden en stroomstoringen.
Veiligheidsniveau 1
9.45
Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld, welke kunnen bestaan uit een combinatie van verlichting, toezichthouders, beveiligingspersoneel of het gebruik van beveiligings- en bewakingsuitrusting waarmee het beveiligingspersoneel van het schip het schip in zijn algemeenheid en barrières en gebieden waarvoor beperkingen gelden in het bijzonder, kan observeren.
9.46
Het scheepsdek en de toegangspunten tot het schip dienen in het donker en bij slecht zicht te zijn verlicht indien er activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven plaatsvinden, dan wel indien nodig in een havenfaciliteit of op een ankerplaats. Onderweg dienen schepen indien nodig gebruik te maken van de maximaal beschikbare verlichting die in overeenstemming is met veilige navigatie, gelet op de bepalingen van de van kracht zijnde internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee. Bij de vaststelling van het juiste niveau en de juiste locatie van de verlichting dienen de volgende punten in acht te worden genomen:
- 1.
de bemanning dient in staat te zijn activiteiten waar te nemen buiten het schip, zowel aan de kant van het water als aan de kant van de wal;
- 2.
het gebied op en rond het schip dient te worden bestreken;
- 3.
de verlichting dient de identificatie van personen op toegangspunten te vergemakkelijken; en
- 4.
dekking met de nodige verlichting kan door middel van samenwerking met de havenfaciliteit tot stand worden gebracht.
Veiligheidsniveau 2
9.47
Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast om de toezicht- en bewakingsmogelijkheden te verbeteren; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:
- 1.
het verhogen van de frequentie en gedetailleerdheid van veiligheidspatrouilles;
- 2.
toename van de dekking en de intensiteit van de verlichting of het gebruik van beveiligings- en bewakingsuitrusting;
- 3.
het toewijzen van extra personeel als uitkijkposten; en
- 4.
ervoor zorgen dat er wordt samengewerkt met patrouilles per schip aan de kant van het water en met patrouilles te voet of met de auto aan de kant van de wal, indien voorzien.
9.48
Extra verlichting kan noodzakelijk zijn ter bescherming tegen een verhoogd risico van een veiligheidsincident. Indien nodig kan aan de noodzaak tot extra verlichting worden voldaan door samenwerking met de havenfaciliteit in de vorm van extra verlichting vanaf de wal.
Veiligheidsniveau 3
9.49
Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:
- 1.
inschakelen van alle verlichting op of het verlichten van de directe omgeving van het schip;
- 2.
inschakelen van alle bewakingsapparatuur aan boord die activiteiten op of in de directe nabijheid van het schip kan vastleggen;
- 3.
instellen van de maximale tijdsduur die dergelijke bewakingsapparatuur kan blijven registreren;
- 4.
voorbereiding voor inspectie onder water van de romp van het schip; en
- 5.
initiëren van maatregelen, waaronder begrepen — mits uitvoerbaar — het langzaam laten draaien van de scheepsschroeven, om toegang onder water tot de romp van het schip te voorkomen.
Uiteenlopende veiligheidsniveaus
9.50
In het SVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die het schip zou kunnen aannemen als het schip bij een hoger veiligheidsniveau functioneert dan het veiligheidsniveau dat van toepassing is op een havenfaciliteit.
Activiteiten die niet onder de Code vallen
9.51
In het SVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die het schip zou moeten toepassen als:
- 1.
het zich in een haven bevindt van een staat die geen verdragsluitende staat is;
- 2.
het in aanraking komt met een schip waarop deze Code niet van toepassing is;
- 3.
het in aanraking komt met vaste of drijvende platforms of met een mobiel drijvend booreiland op locatie; of
- 4.
het in aanraking komt met een haven of havenfaciliteit die niet in overeenstemming hoeft te zijn met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code.
Verklaringen van Veiligheid
9.52
Het SVP dient in detail te beschrijven hoe verzoeken om verklaringen van veiligheid van een havenfaciliteit worden behandeld en de omstandigheden waaronder het schip zelf een VvV dient aan te vragen.
Controles en evaluaties
9.53
In het SVP dient te zijn vastgelegd hoe de BBF en de SBF de blijvende doeltreffendheid van het SVP beogen te controleren, alsmede de te volgen procedure bij evaluatie, actualisering of wijziging van het SVP.
10. Documentatie
Algemeen
10.1
De documentatie moet beschikbaar worden gesteld aan de daartoe bevoegde functionarissen van de verdragsluitende staten, zodat zij kunnen vaststellen of de bepalingen van de scheepsveiligheidsplannen zijn geïmplementeerd.
10.2
De documentatie kan in elke willekeurige vorm worden opgeslagen, maar dient te worden beveiligd tegen toegang of bekendmaking door onbevoegden.
11. Veiligheidsbeambte van de maatschappij
Zie paragraaf 8, 9 en 13 voor de desbetreffende instructies.
12. Scheepsveiligheidsbeambte
Zie paragraaf 8, 9 en 13 voor de desbetreffende instructies.
13. Training en oefeningen voor scheepsveiligheid
Training
13.1
De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF), het desbetreffende bedrijfspersoneel aan de wal en de scheepsveiligheidsbeambte (SBF) dienen, al naar gelang hun functie, bekend te zijn met en getraind te worden in alle of een aantal van de volgende onderdelen:
- 1.
veiligheidsadministratie;
- 2.
van toepassing zijnde internationale conventies, codes en aanbevelingen;
- 3.
van toepassing zijnde overheidswetgeving en -voorschriften;
- 4.
verantwoordelijkheden en functies van andere veiligheidsorganisaties;
- 5.
methodiek voor de beoordeling van de scheepsveiligheid;
- 6.
onderzoeks- en inspectiemethoden voor scheepsveiligheid;
- 7.
scheeps- en havenactiviteiten en -voorwaarden;
- 8.
veiligheidsmaatregelen voor schepen en havenfaciliteiten;
- 9.
paraatheid en reacties in noodsituaties, en voorzorgsmaatregelen;
- 10.
instructiemethoden voor veiligheidstraining en -scholing, waaronder veiligheidsmaatregelen en -procedures;
- 11.
omgang met gevoelige informatie met betrekking tot de veiligheid en de communicatie met betrekking tot de veiligheid;
- 12.
kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;
- 13.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 14.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;
- 15.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;
- 16.
veiligheidsapparatuur en -systemen, en de beperkingen van hun functies;
- 17.
methoden voor controle, inspectie, bewaking en toezicht;
- 18.
methoden voor het fouilleren en doorzoeken en voor onopvallende inspectie;
- 19.
veiligheidsoefeningen, waaronder oefeningen met havenfaciliteiten; en
- 20.
beoordeling van veiligheidsoefeningen.
13.2
De SBF dient bovendien voldoende kennis te hebben van en training te krijgen in alle of een aantal van de volgende onderdelen, daar waar van toepassing:
- 1.
de indeling van het schip;
- 2.
het scheepsveiligheidsplan en de bijbehorende procedures (waaronder training in reacties op basis van scenario's);
- 3.
technieken voor massamanagement en -beheersing;
- 4.
de werking van veiligheidsapparatuur en -systemen; en
- 5.
het testen, ijken en het op zee onderhouden van veiligheidsapparatuur en -systemen.
13.3
Bemanningsleden met specifieke beveiligingstaken dienen voldoende kennis en vaardigheid te bezitten om hun toegewezen taken uit te kunnen voeren, waaronder, daar waar van toepassing:
- 1.
kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot veiligheid en patronen daarin;
- 2.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 3.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen:
- 4.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;
- 5.
technieken voor massamanagement en -beheersing;
- 6.
communicatie met betrekking tot de veiligheid;
- 7.
kennis van de noodprocedures en voorzorgsmaatregelen;
- 8.
de werking van veiligheidsapparatuur en -systemen;
- 9.
het testen, ijken en het op zee onderhouden van veiligheidsapparatuur en -systemen;
- 10.
technieken voor inspectie, bewaking en toezicht; en
- 11.
methoden voor het fouilleren van personen, en voor het doorzoeken van persoonlijke bezittingen, bagage, lading en scheepsvoorraden.
13.4
Alle andere bemanningsleden dienen voldoende kennis te hebben van en bekend te zijn met de van toepassing zijnde bepalingen van het scheepsveiligheidsplan (SVP), waaronder:
- 1.
de betekenis van en de daaruit voortvloeiende vereisten voor de verschillende veiligheidsniveaus;
- 2.
kennis van de noodprocedures en voorzorgsmaatregelen;
- 3.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 4.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren; en
- 5.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken.
Oefeningen
13.5
Het doel van oefeningen is ervoor te zorgen dat de bemanningsleden kundig zijn in alle toegewezen beveiligingstaken op alle veiligheidsniveaus en in het identificeren van alle ontoereikendheden met betrekking tot de veiligheid die moeten worden aangepakt.
13.6
Om te waarborgen dat de bepalingen van het scheepsveiligheidsplan effectief worden geïmplementeerd, dienen er minstens elk kwartaal oefeningen te worden gehouden. In gevallen waarbij op een willekeurig moment meer dan 25 procent van de bemanningsleden is vervangen door bemanningsleden die het laatste kwartaal nog niet eerder hebben deelgenomen aan een oefening op dat schip, dient bovendien binnen één week na de vervanging een oefening te worden gehouden. Bij deze oefeningen dienen de afzonderlijke onderdelen van het plan, zoals de in artikel 8.9 vermelde bedreigingen met betrekking tot de veiligheid te worden getest.
13.7
Er dienen minstens eenmaal per kalenderjaar, met een periode van niet meer dan 18 maanden tussen de oefeningen, diverse soorten oefeningen te worden uitgevoerd, waarbij sprake kan zijn van deelname door veiligheidsbeambte[lees: veiligheidsbeambten] van de maatschappijen, havenveiligheidsbeambten, desbetreffende gezagsdragers van de verdragsluitende staten, alsmede scheepsveiligheidsbeambten, indien beschikbaar. Bij deze oefeningen dienen de communicatie, coördinatie, beschikbaarheid van hulpmiddelen en de reacties te worden getest. Deze oefeningen kunnen:
- 1.
op ware grootte of live worden uitgevoerd;
- 2.
uit computersimulatie of seminars bestaan; of
- 3.
worden gecombineerd met andere oefeningen, zoals oefeningen op het gebied van zoek- en reddingsacties of van reacties op noodsituaties.
13.8
De deelname van een bedrijf aan een oefening met een andere verdragsluitende staat dient door de overheid te worden erkend.
14. Veiligheid van de havenfaciliteit
Zie paragraaf 15, 16 en 18 voor de desbetreffende instructies.
15. Beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit
Algemeen
15.1
De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) kan worden uitgevoerd door een erkend beveiligingsbedrijf (EBB). De goedkeuring van een voltooid BVH dient echter alleen door de desbetreffende verdragsluitende staat te worden verschaft.
15.2
Als een verdragsluitende staat gebruikmaakt van een EBB om te beoordelen of verifiëren of de BVH voldoet aan de eisen, mag het EBB geen verband houden met een ander EBB dat de opstelling van die beoordeling heeft gemaakt of daaraan heeft bijgedragen.
15.3
Een BVH dient te zijn gericht op de volgende punten binnen een havenfaciliteit:
- 1.
fysieke beveiliging;
- 2.
structurele integriteit;
- 3.
systemen ter bescherming van het personeel;
- 4.
procedureel beleid;
- 5.
radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder computersystemen en -netwerken;
- 6.
relevante vervoersinfrastructuur;
- 7.
voorzieningen; en
- 8.
andere plekken die, als ze zijn aangetast of worden gebruikt voor ongeoorloofde waarnemingen, een risico kunnen inhouden voor personen, eigendommen of activiteiten binnen de havenfaciliteit.
15.4
Degenen die betrokken zijn bij een BVH dienen in staat te zijn deskundige hulp in te roepen in verband met:
- 1.
kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;
- 2.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 3.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;
- 4.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;
- 5.
methoden die worden gebruikt om een veiligheidsincident te veroorzaken;
- 6.
effecten van explosieven op bouwwerken en havendiensten;
- 7.
veiligheid van de havenfaciliteit;
- 8.
havenpraktijken;
- 9.
voorzorgsmaatregelen, en paraatheid en reacties in noodsituaties;
- 10.
fysieke beveiligingsmaatregelen, bijvoorbeeld hekken;
- 11.
radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder computersystemen en -netwerken;
- 12.
vervoer en weg- en waterbouwkunde; en
- 13.
scheeps- en havenactiviteiten.
Identificatie en evaluatie van belangrijke bedrijfsmiddelen en infrastructuren die dienen te worden beschermd
15.5
De identificatie en evaluatie van belangrijke bedrijfsmiddelen en infrastructuren bestaat uit een proces waarmee het relatieve belang van bouwwerken en installaties voor het functioneren van de havenfaciliteiten kan worden vastgesteld. Dit identificatie- en evaluatieproces is van belang, omdat het een basis schept om strategieën ter vermindering van veiligheidsincidenten te kunnen richten op die bedrijfsmiddelen en bouwwerken die dienen te worden beschermd tegen dergelijke incidenten. In dit proces dient te worden gekeken naar mogelijke sterfgevallen, het economische belang van de haven, de symbolische waarde, en de aanwezigheid van overheidsinstallaties.
15.6
De identificatie en evaluatie van bedrijfsmiddelen en infrastructuren dient te worden gebruikt om hun relatieve belang om te worden beschermd te prioriteren. Daarbij is het vermijden van dood of letsel het belangrijkste punt. Het is tevens van belang te bekijken of de havenfaciliteit, het bouwwerk of de installatie kan blijven functioneren zonder de desbetreffende bedrijfsmiddelen, en tot in hoeverre een snel herstel van een normaal functioneren mogelijk is.
15.7
De bedrijfsmiddelen en infrastructuren, waarvan in aanmerking moet worden genomen dat ze dienen te worden beschermd, kunnen bestaan uit:
- 1.
toegangen, ingangen, toegangswegen, ankerplaatsen, en manoeuvreer- en ligplaatsen;
- 2.
goederenfaciliteiten, terminals, opslagplaatsen, en los- en laadinstallaties;
- 3.
systemen zoals elektrische distributiesystemen, radio- en telecommunicatiesystemen en computersystemen en -netwerken;
- 4.
scheepsverkeerssystemen in de haven en navigatiemiddelen;
- 5.
energiecentrales, buizensystemen voor het overladen van goederen, en watervoorraden;
- 6.
bruggen, sporen en wegen;
- 7.
schepen voor havendiensten, waaronder loodsboten, sleepboten, lichters, enz.;
- 8.
beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen; en
- 9.
de aan de havenfaciliteit grenzende wateren.
15.8
Een duidelijke identificatie van de bedrijfsmiddelen en infrastructuren is van essentieel belang bij het evalueren van de vereisten voor de beveiliging van de havenfaciliteit, het prioriteren van beschermende maatregelen, en beslissingen betreffende de toewijzing van hulpmiddelen om de havenfaciliteit beter te beschermen. Dit proces kan gepaard gaan met overleg met de desbetreffende autoriteiten betreffende aan de havenfaciliteit grenzende bouwwerken die schade aan de faciliteit zouden kunnen toebrengen of die zouden kunnen worden gebruikt om schade aan de faciliteit toe te brengen of om ongeoorloofde waarnemingen op de faciliteit uit te voeren of om de aandacht af te leiden.
Identificatie van mogelijke bedreigingen voor de bedrijfsmiddelen en infrastructuren en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoen, teneinde veiligheidsmaatregelen vast te stellen en te prioriteren
15.9
Mogelijke handelingen die de veiligheid van bedrijfsmiddelen en infrastructuren zouden kunnen bedreigen en de methoden voor het uitvoeren van dergelijke handelingen dienen te worden geïdentificeerd om te beoordelen of bepaalde bedrijfsmiddelen of locaties kwetsbaar zijn voor een veiligheidsincident, en om vereisten voor de beveiliging vast te stellen en te prioriteren teneinde de planning en toewijzing van hulpmiddelen mogelijk te maken. De identificatie en evaluatie van elke mogelijke handeling en methode daarvoor dient te worden gebaseerd op diverse factoren, waaronder de beoordeling van bedreigingen door overheidsinstanties. Door het identificeren en beoordelen van bedreigingen hoeven degenen die de beoordeling uitvoeren niet af te gaan op de ergste scenario's om de planning en toewijzing van hulpmiddelen aan te geven.
15.10
In de BVH dient een beoordeling te zijn opgenomen die in overleg met de desbetreffende nationale veiligheidsorganisaties wordt gemaakt, teneinde het volgende vast te stellen:
- 1.
alle bepaalde aspecten van de havenfaciliteit, waaronder het scheepsverkeer dat gebruikmaakt van de faciliteit, die ervoor kunnen zorgen dat de havenfaciliteit doelwit van een aanval kan zijn;
- 2.
de waarschijnlijke gevolgen van een aanval op of bij de havenfaciliteit, voor wat betreft sterfgevallen, schade aan eigendommen en economische ontwrichting, waaronder ontwrichting van transportsystemen;
- 3.
de mogelijkheden en bedoelingen van degenen die een dergelijke aanval kunnen inzetten; en
- 4.
het mogelijke soort of de mogelijke soorten van aanval,
waarbij een algehele beoordeling tot stand komt van het risiconiveau op basis waarvan veiligheidsmaatregelen moeten worden ontwikkeld.
15.11
In de BVH dienen alle mogelijke bedreigingen in acht te worden genomen. Deze kunnen bestaan uit de volgende soorten veiligheidsincidenten:
- 1.
schade aan of vernieling van de havenfaciliteit of het schip, bijvoorbeeld door explosieven, brandstichting, sabotage of vandalisme;
- 2.
het kapen van of beslagleggen op het schip of het gevangen nemen van personen aan boord;
- 3.
het knoeien met de lading, essentiële scheepsapparatuur of -systemen of scheepsvoorraden;
- 4.
onbevoegde toegang of gebruik, waaronder de aanwezigheid van verstekelingen;
- 5.
het smokkelen van wapens of apparatuur, waaronder massavernietigingswapens;
- 6.
het gebruik van het schip om degenen die van plan zijn een veiligheidsincident te veroorzaken en hun apparatuur te vervoeren;
- 7.
het gebruik van het schip zelf als wapen of als middel om schade of vernieling te veroorzaken;
- 8.
het blokkeren van toegangen tot de haven, sluizen, toegangswegen, enz.; en
- 9.
nucleaire, biologische en chemische aanval.
15.12
Dit proces dient gepaard te gaan met overleg met de desbetreffende autoriteiten betreffende aan de havenfaciliteit grenzende bouwwerken die schade aan de faciliteit zouden kunnen toebrengen of die zouden kunnen worden gebruikt om schade aan de faciliteit toe te brengen of om ongeoorloofde waarnemingen op de faciliteit uit te voeren of om de aandacht af te leiden.
Identificatie, selectie en het prioriteren van tegenmaatregelen en procedurele wijzigingen en hun mate van doeltreffendheid in het verminderen van de kwetsbaarheid
15.13
De identificatie en het prioriteren van tegenmaatregelen is bedoeld om te garanderen dat de meest effectieve veiligheidsmaatregelen worden ingezet teneinde de kwetsbaarheid van een havenfaciliteit of het raakvlak tussen schip en haven voor de mogelijke bedreigingen te verminderen.
15.14
De veiligheidsmaatregelen dienen te worden geselecteerd op basis van factoren zoals het feit of ze de mogelijkheid van een aanval verminderen, en dienen te worden geëvalueerd aan de hand van informatie, die bestaat uit:
- 1.
veiligheidsonderzoeken, -inspecties en -controles;
- 2.
overleg met eigenaren van en ondernemers in de havenfaciliteit en, indien van toepassing, eigenaren van en ondernemers in aangrenzende bouwwerken;
- 3.
historische gegevens over veiligheidsincidenten; en
- 4.
activiteiten binnen de havenfaciliteit.
Identificatie van kwetsbare punten
15.15
Door de identificatie van kwetsbare punten in bouwwerken, systemen ter bescherming van personeel, processen of op andere plekken, die tot een veiligheidsincident zouden kunnen leiden, kunnen opties worden vastgesteld om dergelijke kwetsbare punten weg te nemen of te verminderen. Bij een analyse kunnen bijvoorbeeld kwetsbare punten naar voren komen in de veiligheidssystemen van een havenfaciliteit of onbeschermde infrastructuren, zoals watervoorraden, bruggen, enz., die kunnen worden opgelost door middel van fysieke maatregelen, bijvoorbeeld permanente afsluiting, alarmsystemen, bewakingsapparatuur, enz.
15.16
Bij de identificatie van kwetsbare punten dient te worden gekeken naar:
- 1.
toegang vanaf het water en vanaf de wal tot de havenfaciliteit en afgemeerde schepen bij de faciliteit;
- 2.
structurele integriteit van de pieren, voorzieningen en bijbehorende bouwwerken;
- 3.
reeds bestaande veiligheidsmaatregelen en -procedures, waaronder identificatiesystemen;
- 4.
reeds bestaande veiligheidsmaatregelen en -procedures met betrekking tot havendiensten en -voorzieningen;
- 5.
maatregelen om radio- en telecommunicatieapparatuur, havendiensten en -voorzieningen, waaronder computersystemen en -netwerken, te beschermen;
- 6.
aangrenzende gebieden die gedurende of voor een aanval zouden kunnen worden gebruikt;
- 7.
reeds bestaande overeenkomsten met privé-beveiligingsbedrijven die beveiligingsdiensten op het water en aan de wal leveren;
- 8.
alle eventuele conflicten in beleid tussen veiligheids- en beveiligingsmaatregelen en -procedures;
- 9.
alle eventuele conflicten in de toewijzing van havenfacililiteits[lees: havenfaciliteits]- en beveiligingstaken;
- 10.
al het toezicht op naleving en aan het personeel opgelegde beperkingen;
- 11.
alle eventuele ontoereikendheden die zijn geïdentificeerd tijdens trainingen en oefeningen; en
- 12.
alle eventuele ontoereikendheden die zijn geïdentificeerd tijdens de dagelijkse activiteiten, na incidenten of alarmmeldingen, de rapportage van veiligheidsproblemen, het uitvoeren van beperkende maatregelen, controles, enz.
16. Havenfaciliteitsveiligheidsplan
Algemeen
16.1
Het opstellen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan (HVP) is de verantwoordelijkheid van de havenveiligheidsbeambte (HBF). Hoewel de HBF de taken die bij zijn functie horen niet allemaal persoonlijk hoeft uit te voeren, blijft de HBF de eindverantwoordelijkheid houden om ervoor te zorgen dat ze correct worden uitgevoerd.
16.2
De inhoud van elk HVP verschilt afhankelijk van de specifieke omstandigheden bij de havenfaciliteit of -faciliteiten waarop het HVP betrekking heeft. Bij de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) zijn de specifieke kenmerken van de havenfaciliteit en de potentiële veiligheidsrisico's die hebben geleid tot de behoefte aan het benoemen van een HBF en het opstellen van een HVP, geïdentificeerd. Bij het opstellen van het HVP moet de aandacht in het HVP op deze kenmerken en andere plaatselijke of nationale veiligheidskwesties worden gericht en moeten er toepasselijke veiligheidsmaatregelen worden vastgesteld, teneinde de waarschijnlijkheid van een verzuim betreffende de veiligheid en de potentiële risico's ten gevolge daarvan zo veel mogelijk te beperken. Verdragsluitende staten kunnen advies over de opstelling en inhoud van een HVP opstellen.
16.3
Alle HVP's dienen:
- 1.
de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit in detail te beschrijven;
- 2.
de connectie van de organisatie met andere relevante autoriteiten en de benodigde communicatiesystemen in detail te beschrijven, teneinde een effectieve, ononderbroken werking van de organisatie en haar connecties met andere eenheden, waaronder schepen in de haven, mogelijk te maken;
- 3.
de zowel operationele als fysieke basismaatregelen die bij veiligheidsniveau 1 worden getroffen in detail te beschrijven;
- 4.
de extra veiligheidsmaatregelen waarmee de havenfaciliteit zonder vertraging naar veiligheidsniveau 2, en zo nodig naar veiligheidsniveau 3 kan overgaan in detail te beschrijven;
- 5.
te voorzien in een regelmatige evaluatie of controle van het HVP en de wijziging daarvan naar aanleiding van ervaringen of veranderende omstandigheden; en
- 6.
procedures voor rapportage aan de desbetreffende aanspreekpunten bij de verdragsluitende staat in detail te beschrijven.
16.4
Het opstellen van een effectief HVP berust op een grondige beoordeling van alle zaken die verband houden met de veiligheid van de havenfaciliteit, waaronder met name een grondige evaluatie van de fysieke en operationele kenmerken van de desbetreffende havenfaciliteit.
16.5
De verdragsluitende staten dienen de HVP's van de havenfaciliteiten die binnen hun rechtsgebied vallen goed te keuren. De verdragsluitende staten dienen procedures te ontwikkelen voor het beoordelen van de blijvende doeltreffendheid van elk HVP, en kunnen wijziging van het HVP vóór hun eerste goedkeuring of volgend op hun goedkeuring verlangen. In het HVP dienen mogelijkheden te zijn geboden voor het bewaren van documentatie over veiligheidsincidenten en -bedreigingen, evaluaties, controles, trainingen en oefeningen als bewijsmateriaal dat er aan de vereisten is voldaan.
16.6
De veiligheidsmaatregelen die in het HVP zijn opgenomen, dienen binnen een redelijke termijn na de goedkeuring van het HVP te zijn getroffen, en in het HVP dient te worden vastgesteld wanneer elke maatregel getroffen moet zijn. Als het waarschijnlijk is dat er sprake van vertraging zal zijn bij het treffen daarvan, dient dit te worden besproken met de verdragsluitende staat die verantwoordelijk is voor de goedkeuring van het HVP, en dienen er passende alternatieve, tijdelijke veiligheidsmaatregelen te worden overeengekomen die een soortgelijk beveiligingsniveau bieden, teneinde een tussenliggende periode te overbruggen.
16.7
Het gebruik van vuurwapens op of in de buurt van schepen en in havenfaciliteiten kan bepaalde, beduidende veiligheidsrisico's met zich meebrengen, met name in verband met bepaalde gevaarlijke stoffen, en dit punt moet goed in overweging worden genomen. Ingeval een verdragsluitende staat besluit dat het nodig is op dergelijke plekken van gewapend personeel gebruik te maken, dient die verdragsluitende staat ervoor te zorgen dat deze personen bevoegd en getraind zijn in het gebruik van hun wapens en dat zij zich bewust zijn van de specifieke risico's voor de veiligheid die op deze plekken aanwezig zijn. Als een verdragsluitende staat het gebruik van vuurwapens toestaat, dient deze specifieke instructies voor de veiligheid bij gebruik daarvan af te geven. Het HVP dient specifieke instructies met betrekking hiertoe te bevatten, met name voor wat betreft de toepassing ervan op schepen die gevaarlijke goederen of gevaarlijke stoffen vervoeren.
Organisatie en uitvoering van beveiligingstaken in de havenfaciliteit
16.8
Behalve de onder artikel 16.3 geboden instructies dienen de volgende punten, die betrekking hebben op alle veiligheidsniveaus, in het HVP te zijn vastgesteld:
- 1.
de rol en structuur van de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit;
- 2.
de taken en verantwoordelijkheden van en trainingseisen aan al het personeel van de havenfaciliteit met een beveiligingstaak en de uitvoeringsmaatregelen die benodigd zijn om hun afzonderlijke doeltreffendheid te kunnen beoordelen;
- 3.
de connecties van de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit met andere nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken;
- 4.
de communicatiesystemen die worden verschaft om een effectieve en ononderbroken communicatie mogelijk te maken tussen het beveiligingspersoneel van de havenfaciliteit, de schepen in de haven en, indien van toepassing, met nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken;
- 5.
de procedures of voorzorgsmaatregelen die benodigd zijn om een dergelijke ononderbroken communicatie te allen tijde te behouden;
- 6.
de procedures en praktijken voor het beschermen van gevoelige informatie met betrekking tot de veiligheid die op papier of elektronisch is opgeslagen;
- 7.
de procedures voor het beoordelen van de blijvende doeltreffendheid van veiligheidsmaatregelen en -procedures en beveiligingsapparatuur, waaronder de identificatie van en reacties op storingen of een gebrekkige werking van apparatuur;
- 8.
de procedures die het verschaffen en het beoordelen van rapporten met betrekking tot mogelijke verzuimen betreffende de veiligheid of veiligheidsproblemen mogelijk maken;
- 9.
procedures met betrekking tot ladingsbehandeling;
- 10.
procedures voor de scheepsbevoorrading;
- 11.
de procedures voor het onderhouden en actualiseren van documentatie over gevaarlijke goederen en gevaarlijke stoffen en hun locatie binnen de havenfaciliteit;
- 12.
de middelen voor het alarmeren en verkrijgen van de diensten van patrouilles langs de waterkant en specialistische zoekteams, waaronder het zoeken naar bommen en zoekacties onder water;
- 13.
de procedures voor het bijstaan van scheepsveiligheidsbeambten bij het op verzoek aantonen van de identiteit van degenen die aan boord van het schip willen komen; en
- 14.
de procedures voor het vergemakkelijken van verlof aan de wal voor bemanningsleden of personeelswijzigingen bij de bemanning, en ook de toegang van bezoekers aan het schip, waaronder vertegenwoordigers van welzijns- en vakbondsorganisaties voor zeelieden.
16.9
Het resterende gedeelte van paragraaf 16 houdt zich specifiek bezig met de veiligheidsmaatregelen die op elk veiligheidsniveau kunnen worden genomen, voor wat betreft:
- 1.
toegang tot de havenfaciliteit;
- 2.
gebieden binnen de havenfaciliteit waarvoor beperkingen gelden;
- 3.
ladingsbehandeling;
- 4.
scheepsbevoorrading;
- 5.
omgang met onbegeleide bagage; en
- 6.
toezicht op de veiligheid van de havenfaciliteit.
Toegang tot de havenfaciliteit
16.10
In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld voor alle middelen die toegang bieden tot de havenfaciliteit die in de BVH zijn geïdentificeerd.
16.11
Voor elk van deze toegangsmiddelen dient het HVP de desbetreffende locaties te identificeren waar voor elk veiligheidsniveau beperkte of verboden toegang moet worden toegepast. Voor elk veiligheidsniveau dient in het HVP te zijn gespecificeerd welk soort beperking of verbod moet worden toegepast en met welke middelen deze beperkingen of verboden moeten worden gehandhaafd.
16.12
In het HVP dient voor elk veiligheidsniveau te zijn vastgesteld welke identificatiemiddelen nodig zijn om toegang tot de havenfaciliteit mogelijk te maken en om het voor bepaalde personen mogelijk te maken zonder verdere vraag naar hun identiteit binnen de havenfaciliteit te verblijven. Dit kan gepaard gaan met het ontwikkelen van een toepasselijk identificatiesysteem, dat permanente en tijdelijke identificatie, respectievelijk voor personeel van de havenfaciliteit en bezoekers, mogelijk maakt. Als dit uitvoerbaar is, dient elk identificatiesysteem van een havenfaciliteit te worden gecoördineerd met het identificatiesysteem dat van toepassing is op schepen die de havenfaciliteit regelmatig aandoen. Passagiers dienen hun identiteit te kunnen aantonen door middel van pasjes, tickets, enz., maar mogen geen toegang worden gegeven tot gebieden waarvoor beperkingen gelden, tenzij onder geleide. In het HVP dienen mogelijkheden te zijn vastgesteld om te waarborgen dat de identificatiesystemen regelmatig worden geactualiseerd, en dat misbruik van de procedures strafmaatregelen tot gevolg kan hebben.
16.13
Degenen die op verzoek niet willen of niet kunnen aantonen wat hun identiteit is en/of bevestigen wat het doel van hun bezoek is, dient toegang tot de havenfaciliteit te worden ontzegd, en hun poging toegang te verkrijgen dient te worden gerapporteerd aan de havenveiligheidsbeambte en aan de nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken.
16.14
In het HVP dienen de locaties te zijn geïdentificeerd waar het fouilleren van personen en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen en voertuigen moeten plaatsvinden. Dergelijke locaties dienen overdekt te zijn, teneinde een ononderbroken functioneren, overeenkomstig de frequentie die in het HVP is vastgelegd, ongeacht lastige weersomstandigheden, te vergemakkelijken. Wanneer personen moeten worden gefouilleerd of persoonlijke bezittingen en voertuigen moeten worden doorzocht, dienen deze personen, persoonlijke bezittingen en voertuigen onmiddellijk naar afgesloten plaatsen voor aanhouding, inscheping of het laden van auto's te worden verplaatst.
16.15
In het HVP dienen afzonderlijke locaties te zijn vastgesteld voor wel en niet gecontroleerde personen en hun bezittingen, en, indien mogelijk, afzonderlijke plaatsen voor het inschepen/ontschepen van passagiers, en de bemanningsleden en hun bezittingen teneinde te waarborgen dat niet gecontroleerde personen niet in contact kunnen komen met wel gecontroleerde personen.
16.16
In het HVP dient de frequentie te zijn vastgesteld van de toepassing van alle toegangscontroles, vooral als ze willekeurig of nu en dan worden toegepast.
Veiligheidsniveau 1
16.17
Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de controlepunten te zijn vastgesteld waar de volgende veiligheidsmaatregelen kunnen worden toegepast:
- 1.
gebieden waarvoor beperkingen gelden, die door middel van hekken of andere hindernissen omheind dienen te zijn volgens normen die door de verdragsluitende staat dienen te zijn goedgekeurd;
- 2.
het controleren van de identiteit van alle personen die in verband met de aanwezigheid van een schip toegang tot de havenfaciliteit willen verkrijgen, waaronder passagiers, bemanningsleden en bezoekers, en het aantonen van hun redenen hiertoe door bijvoorbeeld instructies zich te vervoegen, passagierstickets, pasjes, werkorders, enz. te controleren;
- 3.
het controleren van voertuigen die worden gebruikt door degenen die in verband met de aanwezigheid van een schip toegang tot de havenfaciliteit willen verkrijgen;
- 4.
het verifiëren van de identiteit van personeel van de havenfaciliteit en degenen die binnen de havenfaciliteit werkzaam zijn en hun voertuigen;
- 5.
het beperken van toegang om degenen die niet in dienst van de havenfaciliteit zijn of daarbinnen werkzaam zijn uit te sluiten, indien zij niet in staat zijn hun identiteit aan te tonen;
- 6.
het fouilleren van personen en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen, voertuigen en hun inhoud; en
- 7.
het identificeren van alle toegangspunten waar geen regelmatig gebruik van wordt gemaakt, die permanent dicht en afgesloten dienen te zijn.
16.18
Bij veiligheidsniveau 1 dienen al degenen die toegang tot de havenfaciliteit willen verkrijgen, onderworpen te kunnen worden aan het fouilleren of doorzoeken. De frequentie van dit fouilleren of doorzoeken, waaronder willekeurig fouilleren of doorzoeken, dient te zijn gespecificeerd in het goedgekeurde HVP, en dient specifiek te zijn goedgekeurd door de verdragsluitende staat. Tenzij hier duidelijke veiligheidsredenen voor zijn, kan van bemanningsleden niet worden vereist dat zij hun collega's fouilleren of hun persoonlijke bezittingen doorzoeken. Alle dergelijke zoekacties zullen worden uitgevoerd op een wijze waarbij volledig rekening wordt gehouden met de mensenrechten van de desbetreffende persoon en waarmee zijn of haar menselijke waarde behouden blijft.
Veiligheidsniveau 2
16.19
Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast, die kunnen bestaan uit:
- 1.
het toewijzen van extra personeel voor het bewaken van toegangspunten en het patrouilleren van begrenzende omheiningen;
- 2.
het beperken van het aantal toegangspunten naar de havenfaciliteit, en het identificeren van de te sluiten toegangspunten en de middelen voor het adequaat afsluiten daarvan;
- 3.
het verschaffen van middelen voor het belemmeren van verplaatsing door de resterende toegangspunten, bijvoorbeeld beveiligde hindernissen;
- 4.
het verhogen van de frequentie van het fouilleren van personen, en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen en voertuigen;
- 5.
het ontzeggen van de toegang aan bezoekers die niet in staat zijn aantoonbare, gegronde redenen te verschaffen voor het willen verkrijgen van toegang tot de havenfaciliteit; en
- 6.
het gebruikmaken van patrouilleschepen om de veiligheid langs de waterkant te vergroten.
Veiligheidsniveau 3
16.20
Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:
- 1.
het tijdelijk ontzeggen van de toegang tot de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;
- 2.
het alleen verschaffen van toegang aan degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop;
- 3.
het tijdelijk ontzeggen van verplaatsingen te voet of per voertuig binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;
- 4.
het verhogen van veiligheidspatrouilles binnen de havenfaciliteit, indien passend;
- 5.
het opschorten van de havenactiviteiten binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;
- 6.
het leiden van verplaatsingen van schepen met betrekking tot de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan; en
- 7.
het evacueren van de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;
Gebieden binnen de havenfaciliteit waarvoor beperkingen gelden
16.21
In het HVP dienen de gebieden waarvoor beperkingen gelden die binnen de havenfaciliteit moeten worden vastgesteld te zijn geïdentificeerd, en dient te zijn gespecificeerd in hoeverre de beperkingen gelden, wanneer de beperkingen gelden, welke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen teneinde de toegang tot deze gebieden te bewaken en om de activiteiten binnen deze gebieden te beheersen. Onder toepasselijke omstandigheden, dienen maatregelen die ervoor zorgen dat gebieden waarvoor tijdelijk beperkingen gelden, zowel vóór als na het aanwijzen als gebied waarvoor beperkingen gelden op veiligheid worden onderzocht, hiertoe ook te behoren. Het doel van gebieden waarvoor beperkingen gelden is:
- 1.
het beschermen van passagiers, bemanningsleden, personeel van de havenfaciliteit en bezoekers, waaronder degenen die in verband met de aanwezigheid van een schip bezoeker zijn;
- 2.
het beschermen van de havenfaciliteit;
- 3.
het beschermen van schepen die de havenfaciliteit gebruiken en van dienst zijn;
- 4.
het beschermen van met betrekking tot de veiligheid gevoelige locaties en gebieden;
- 5.
het beschermen van beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen; en
- 6.
het tegen knoeien beschermen van lading en scheepsvoorraden.
16.22
Het HVP dient te waarborgen dat er voor alle gebieden waarvoor beperking gelden duidelijke veiligheidsmaatregelen zijn vastgesteld voor controle op:
- 1.
de toegang door personen;
- 2.
het binnenkomen, parkeren, laden en lossen van voertuigen;
- 3.
het verplaatsen en opslaan van lading en scheepsvoorraden; en
- 4.
onbegeleide bagage of persoonlijke bezittingen.
16.23
Het HVP dient erin te voorzien dat alle gebieden waarvoor beperkingen gelden duidelijk gemarkeerd dienen te worden, waarbij moet worden aangegeven dat er beperkingen gelden voor de toegang tot het gebied en dat aanwezigheid aldaar van onbevoegden een verzuim betreffende de veiligheid inhoudt.
16.24
Als er automatische toegangsdetectieapparatuur is geïnstalleerd, moet gevallen van toegang worden doorgegeven aan een meldkamer, waar men op een alarmsignaal kan reageren.
16.25
Gebieden waarvoor beperkingen gelden kunnen bestaan uit:
- 1.
plaatsen op de wal en langs de waterkant die direct grenzen aan het schip;
- 2.
inschepings- en ontschepingsplaatsen, aanhoudings- en verwerkingsplaatsen voor passagiers en bemanningsleden, waaronder fouilleer- en doorzoekpunten;
- 3.
plaatsen waar het laden, lossen of opslaan van lading en voorraden plaatsvindt;
- 4.
plaatsen waar gevoelige gegevens met betrekking tot de veiligheid, waaronder documenten van de lading, zijn opgeslagen;
- 5.
plaatsen waar gevaarlijke goederen en gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen;
- 6.
controlekamers van de scheepsverkeersleiding, navigatiemiddelen en havenbeheergebouwen, waaronder beveiligings- en bewakingscontrolekamers;
- 7.
plaatsen waar zich beveiligings- en bewakingsapparatuur bevindt of is opgeslagen;
- 8.
essentiële elektrische, radio- en telecommunicatie, water- en andere utilitaire installaties; en
- 9.
andere locaties in de havenfaciliteit waar de toegang door schepen, voertuigen en personen beperkt dient te worden.
16.26
Bij toestemming van de desbetreffende autoriteiten, kunnen de veiligheidsmaatregelen worden uitgebreid met een verbod op onbevoegde toegang tot bouwwerken waarvandaan waarnemingen op de havenfaciliteit kunnen worden uitgevoerd.
Veiligheidsniveau 1
16.27
Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast voor gebieden waarvoor beperkingen gelden, die kunnen bestaan uit:
- 1.
het verschaffen van permanente of tijdelijke omheiningen rond de gebieden waarvoor beperkingen gelden, waarvan de normen door de verdragsluitende staat geaccepteerd dienen te zijn;
- 2.
het verschaffen van toegangspunten waar de toegang kan worden beheerd door beveiligingspersoneel wanneer een toegangspunt in gebruik is en die effectief kunnen worden afgesloten wanneer een toegangspunt niet in gebruik is;
- 3.
het verschaffen van pasjes die moeten worden getoond om het recht van een persoon om zich te bevinden binnen een gebied waarvoor beperkingen gelden vast te stellen;
- 4.
het duidelijk markeren van voertuigen die toegang mogen hebben tot gebieden waarvoor beperkingen gelden;
- 5.
het verschaffen van beveiligings- en patrouillepersoneel;
- 6.
het verschaffen van automatische toegangsdetectieapparatuur of bewakingsapparatuur of -systemen voor het signaleren van onbevoegde toegang tot of verplaatsing binnen gebieden waarvoor beperkingen gelden; en
- 7.
het beheren van de verplaatsing van schepen in de buurt van schepen die gebruikmaken van de havenfaciliteit.
Veiligheidsniveau 2
16.28
Voor veiligheidsniveau 2 dient het HVP de verhoging van de frequentie en intensiteit van het toezicht op en het beheer over de toegang tot gebieden waarvoor beperkingen gelden vast te stellen. In het HVP dienen de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld, die kunnen bestaan uit:
- 1.
het verhogen van de doeltreffendheid van de hindernissen of hekken rond gebieden waarvoor beperkingen gelden, waaronder het gebruik van patrouilles of automatische toegangsdetectieapparatuur;
- 2.
het verminderen van het aantal toegangspunten tot gebieden waarvoor beperkingen gelden en het verbeteren van het beheer dat wordt toegepast bij de resterende toegangspunten;
- 3.
beperkingen op het parkeren op aan afgemeerde schepen grenzende terreinen;
- 4.
het verder beperken van de toegang tot de gebieden waarvoor beperkingen gelden en van de verplaatsingen en opslag daarbinnen;
- 5.
het gebruik van voortdurend bewaakte en registrerende bewakingsapparatuur;
- 6.
het verhogen van het aantal en de frequentie van patrouilles, waaronder patrouilles langs de waterkant, die langs de grenzen van de gebieden waarvoor beperkingen gelden en binnen de gebieden worden uitgevoerd;
- 7.
het vaststellen en beperken van de toegang tot terreinen die grenzen aan de gebieden waarvoor beperkingen gelden; en
- 8.
het opleggen van beperkingen tot toegang door onbevoegde vaartuigen tot de wateren die grenzen aan schepen die gebruikmaken van de havenfaciliteit.
Veiligheidsniveau 3
16.29
Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:
- 1.
het instellen van extra gebieden waarvoor beperkingen gelden in de nabijheid van het veiligheidsincident, of de vermeende locatie van de bedreiging van de veiligheid, waartoe de toegang wordt ontzegd; en
- 2.
het voorbereiden op het doorzoeken van gebieden waarvoor beperkingen gelden als onderdeel van een zoekactie in de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan.
Ladingsbehandeling
16.30
De veiligheidsmaatregelen met betrekking tot ladingsbehandeling dienen:
- 1.
geknoei te voorkomen; en
- 2.
te voorkomen dat lading die niet voor vervoer bestemd is, geaccepteerd en binnen de havenfaciliteit opgeslagen wordt.
16.31
In de veiligheidsmaatregelen dienen inventarisatieprocedures bij toegangspunten tot de havenfaciliteit opgenomen te zijn. Lading die zich eenmaal binnen de havenfaciliteit bevindt, dient te kunnen worden geïdentificeerd als gecontroleerd en geaccepteerd zijnde voor het laden in een schip of, in afwachting van het laden, voor tijdelijke opslag in een gebied waarvoor beperkingen gelden. Het kan beter zijn om de binnenkomst in de havenfaciliteit van lading waarvoor geen datum voor het laden is bevestigd, te beperken.
Veiligheidsniveau 1
16.32
Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling, die kunnen bestaan uit:
- 1.
routinecontroles van de lading, transportinstallaties en goederenopslagruimten binnen de havenfaciliteit vóór en tijdens het laden en lossen van goederen;
- 2.
controles om te waarborgen dat goederen die de havenfaciliteit binnenkomen overeenkomen met de volgbrief of het leveringsbriefje of een soortgelijk document van de lading;
- 3.
het doorzoeken van voertuigen; en
- 4.
het controleren van zegels en andere methoden die worden gebruikt om geknoei bij binnenkomst in de havenfaciliteit en bij opslag binnen de havenfaciliteit te voorkomen.
16.33
Het controleren van de lading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:
- 1.
visuele en fysieke inspectie; en
- 2.
gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden.
16.34
Als er regelmatige of herhaaldelijke verplaatsingen van lading zijn, kan de BBF of de SBF, in overleg met de havenfaciliteit regelingen treffen met verschepers of anderen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke goederen voor het controleren, verzegelen en plannen, en de documentondersteuning, enz. op een andere locatie. Dergelijke regelingen dienen aan de desbetreffende HBF gecommuniceerd en met hem overeengekomen te worden.
Veiligheidsniveau 2
16.35
Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling om de controle te verhogen, die kunnen bestaan uit:
- 1.
een gedetailleerde controle van de lading, transportinstallaties en goederenopslagruimten binnen de havenfaciliteit;
- 2.
daar waar toepasselijk, intensievere controles om te waarborgen dat alleen de goederen die op de documenten vermeld staan de havenfaciliteit binnenkomen, daar tijdelijk worden opgeslagen en vervolgens in het schip worden geladen;
- 3.
het intensiever doorzoeken van voertuigen; en
- 4.
het verhogen van de frequentie voor en de gedetailleerdheid bij het controleren van zegels en andere methoden die worden gebruikt om geknoei te voorkomen.
16.36
Het gedetailleerd controleren van de lading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:
- 1.
het verhogen van de frequentie voor en de gedetailleerdheid bij het controleren van lading, transportinstallaties en goederenopslagruimten binnen de havenfaciliteit (visuele en fysieke inspectie);
- 2.
het verhogen van de frequentie van het gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden; en
- 3.
het coördineren van verhoogde veiligheidsmaatregelen met de verscheper of andere verantwoordelijke partij, naast de reeds vastgestelde overeenkomst en procedures.
Veiligheidsniveau 3
16.37
Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:
- 1.
het beperken of opschorten van verplaatsingen van goederen of activiteiten binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan of specifieke schepen; en
- 2.
het verifiëren van de inventaris en locatie van gevaarlijke goederen en gevaarlijke stoffen die binnen de havenfaciliteit zijn opgeslagen.
Scheepsbevoorrading
16.38
De veiligheidsmaatregelen met betrekking tot scheepsbevoorrading dienen:
- 1.
ervoor te zorgen dat de integriteit van de scheepsvoorraden en de verpakkingen wordt gecontroleerd;
- 2.
te voorkomen dat scheepsvoorraden zonder inspectie worden geaccepteerd;
- 3.
geknoei te voorkomen;
- 4.
te voorkomen dat scheepsvoorraden worden geaccepteerd, indien niet besteld;
- 5.
te waarborgen dat het leverende voertuig wordt doorzocht; en
- 6.
ervoor te zorgen dat leverende voertuigen binnen de havenfaciliteit geleide krijgen.
16.39
Voor schepen die regelmatig gebruikmaken van de havenfaciliteit kan het passelijk zijn procedures voor het schip, de leveranciers en de havenfaciliteit vast te stellen, die betrekking hebben op de bekendmaking en tijdstippen van leveringen en de bijbehorende documenten. Er dient altijd een manier te zijn om te bevestigen dat voorraden die ter levering worden aangeboden, vergezeld zijn van bewijsmateriaal dat ze door het schip zijn besteld.
Veiligheidsniveau 1
16.40
Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast om scheepsbevoorrading te controleren, die kunnen bestaan uit:
- 1.
het controleren van scheepsvoorraden;
- 2.
het vooraf bekendmaken van de samenstelling van de goederen, de bestuurdersgegevens en voertuigregistratie; en
- 3.
het doorzoeken van het leverende voertuig.
16.41
Het controleren van scheepsbevoorrading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:
- 1.
visuele en fysieke inspectie; en
- 2.
gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden.
Veiligheidsniveau 2
16.42
Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast om de controle op scheepsbevoorrading te verhogen, die kunnen bestaan uit:
- 1.
het gedetailleerd controleren van scheepsvoorraden;
- 2.
het gedetailleerd doorzoeken van de leverende voertuigen;
- 3.
het coördineren met de bemanning om de bestelling te vergelijken met het leveringsbriefje voordat de levering de havenfaciliteit binnenkomt; en
- 4.
het begeleiden van leverende voertuigen binnen de havenfaciliteit.
16.43
Het gedetailleerd controleren van scheepsbevoorrading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:
- 1.
het verhogen van de frequentie en gedetailleerdheid van het doorzoeken van leverende voertuigen;
- 2.
het verhogen van het gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden; en
- 3.
het beperken of verbieden van de binnenkomst van voorraden die de havenfaciliteit niet binnen een bepaalde termijn verlaten.
Veiligheidsniveau 3
16.44
Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, die kunnen bestaan uit het voor beperking of opschorting voorbereiden van de bevoorrading van schepen binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan, in detail te zijn beschreven.
Omgang met onbegeleide bagage
16.45
In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast om te waarborgen dat onbegeleide bagage (dat wil zeggen bagage, waaronder persoonlijke bezittingen, die zich op het punt waar geïnspecteerd of doorzocht wordt, niet bij de passagier of het bemanningslid bevindt) geïdentificeerd en onderworpen wordt aan de juiste screening, waaronder het doorzoeken van de bagage, voordat de bagage de havenfaciliteit mag binnenkomen en, afhankelijk van de opslagmogelijkheden, voordat deze van de havenfaciliteit aan boord van het schip wordt gebracht. Er wordt niet beoogd dat dergelijke bagage wordt onderworpen aan screening door zowel de havenfaciliteit als het schip en in die gevallen waarbij beide voldoende daartoe zijn toegerust, dient de verantwoordelijkheid voor screening te berusten bij de havenfaciliteit. Nauwe samenwerking met het schip is essentieel en er dienen maatregelen te worden getroffen om te waarborgen dat onbegeleide bagage na de screening veilig wordt behandeld.
Veiligheidsniveau 1
16.46
Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de omgang met onbegeleide bagage om ervoor te zorgen dat onbegeleide bagage aan een volledige screening wordt onderworpen of volledig wordt doorzocht; hetgeen het gebruik van röntgenapparatuur kan inhouden.
Veiligheidsniveau 2
16.47
Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de omgang met onbegeleide bagage en waarbij alle onbegeleide bagage volledig dient te worden doorgelicht met behulp van röntgenapparatuur.
Veiligheidsniveau 3
16.48
Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:
- 1.
het onderwerpen van dergelijke bagage aan uitgebreidere screening, bijvoorbeeld door deze ten minste door te lichten vanuit twee verschillende hoeken;
- 2.
voorbereidingen ter beperking of opschorting van de behandeling van onbegeleide bagage; en
- 3.
weigering om onbegeleide bagage in de havenfaciliteit te accepteren.
Toezicht op de veiligheid van de havenfaciliteit
16.49
De veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit dient de mogelijkheid te bezitten te allen tijde toezicht te houden op de havenfaciliteit en de toegangswegen daartoe, zowel over land als over water, waaronder de uren 's nachts en tijden wanneer het zicht slecht is, de gebieden binnen de havenfaciliteit waarvoor beperkingen gelden, de schepen die bij de havenfaciliteit aanwezig zijn en de gebieden rond de schepen. Bij dit toezicht is het gebruik van de volgende middelen mogelijk:
- 1.
verlichting;
- 2.
beveiligingspersoneel, waaronder begrepen patrouilles te voet, per voertuig en te water; en
- 3.
automatische toegangsdetectieapparatuur en bewakingsapparatuur.
16.50
Indien gebruikt dient automatische toegangsdetectieapparatuur een hoorbaar en/of zichtbaar alarm te activeren op een plaats waar continu iemand aanwezig is of waarop voortdurend toezicht is.
16.51
In het HVP dienen de procedures en uitrusting te zijn vastgesteld die nodig zijn voor elk veiligheidsniveau en de middelen om te waarborgen dat bewakingsapparatuur ononderbroken kan functioneren, waarbij de mogelijke effecten van weersomstandigheden en stroomstoringen in acht dienen te worden genomen.
Veiligheidsniveau 1
16.52
Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast. Deze kunnen bestaan uit een combinatie van verlichting en beveiligingspersoneel of het gebruik van beveiligings- en bewakingsapparatuur om ervoor te zorgen dat het beveiligingspersoneel van de havenfaciliteit:
- 1.
het algehele gebied van de havenfaciliteit kan waarnemen, waaronder toegangen daartoe aan de wal en langs de waterkant;
- 2.
toegangspunten, hindernissen en gebieden waarvoor beperkingen gelden kan waarnemen; en
- 3.
de mogelijkheid heeft toe te zien op gebieden en verplaatsingen die grenzen aan schepen die van de havenfaciliteit gebruikmaken, onder andere door middel van intensivering van de verlichting die door het schip zelf wordt geboden.
Veiligheidsniveau 2
16.53
Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast om de toezicht- en bewakingsmogelijkheden te verbeteren; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:
- 1.
het verhogen van het bereik en de intensiteit van de verlichtings- en toezichtapparatuur, waaronder het verschaffen van extra verlichting en toezicht in een groter gebied;
- 2.
het verhogen van de frequentie van patrouilles te voet, per voertuig of te water; en
- 3.
het toewijzen van extra beveiligingspersoneel voor toezicht en patrouilles.
Veiligheidsniveau 3
16.54
Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:
- 1.
het inschakelen van alle verlichting binnen of het verlichten van de directe omgeving van de havenfaciliteit;
- 2.
het inschakelen van alle bewakingsapparatuur waarmee de activiteiten kunnen worden geregistreerd binnen of aangrenzend aan de havenfaciliteit; en
- 3.
het instellen van de maximale tijdsduur die dergelijke bewakingsapparatuur kan blijven registreren.
Uiteenlopende veiligheidsniveaus
16.55
In het HVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die de havenfaciliteit zou kunnen aannemen als de havenfaciliteit bij een lager veiligheidsniveau functioneert dan het veiligheidsniveau dat van toepassing is op een schip.
Activiteiten die niet onder de Code vallen
16.56
In het HVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die de havenfaciliteit zou moeten toepassen als:
- 1.
de havenfaciliteit in aanraking komt met een schip dat in een haven is geweest van een staat die niet tot de verdragsluitende staten behoort;
- 2.
de havenfaciliteit in aanraking komt met een schip waarop deze Code niet van toepassing is; en
- 3.
de havenfaciliteit in aanraking komt met vaste of drijvende platforms of met mobiele drijvende booreilanden op locatie.
Verklaringen van Veiligheid
16.57
In het HVP dienen de procedures te zijn vastgesteld die moeten worden gevolgd wanneer de HBF, in opdracht van de verdragsluitende staat om een Veiligheidsverklaring (VvV) verzoekt, of wanneer er door een schip om een VvV wordt verzocht.
Controle, evaluatie en wijziging
16.58
In het HVP dient te zijn vastgelegd hoe de HBF de blijvende doeltreffendheid van het HVP beoogt te controleren, alsmede de te volgen procedure bij evaluatie, actualisering of wijziging van het HVP.
16.59
Het HVP dient naar goeddunken van de HBF te worden geëvalueerd. Het HVP dient bovendien te worden geëvalueerd:
- 1.
als de BVH met betrekking tot de desbetreffende havenfaciliteit wordt gewijzigd;
- 2.
als er bij een onafhankelijke controle van het HVP of bij het testen van de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit door de verdragsluitende staat gebreken worden vastgesteld of de blijvende relevantie van belangrijke onderdelen van het goedgekeurde HVP in twijfel wordt getrokken.
- 3.
na veiligheidsincidenten waarbij de havenfaciliteit betrokken is of dreigingen daarop; en
- 4.
na wijzigingen in het eigenaarschap of het operationele beheer van de havenfaciliteit.
16.60
De HBF kan na elke evaluatie van het plan toepasselijke wijzigingen op het goedgekeurde plan aanbevelen. Wijzigingen op het HVP met betrekking tot:
- 1.
voorgestelde wijzigingen die de aanpak die is aangenomen om de veiligheid van de havenfaciliteit te behouden fundamenteel kunnen wijzigen; en
- 2.
het verwijderen, wijzigen of vervangen van permanente hindernissen, veiligheids- en bewakingsapparatuur en -systemen, enz. die voorheen als essentieel voor het behouden van de veiligheid van de havenfaciliteit werden beschouwd
dienen ter overweging en goedkeuring te worden voorgelegd aan de verdragsluitende staat die het oorspronkelijke HVP heeft goedgekeurd. Deze goedkeuring kan met of zonder wijzigingen op de voorgestelde veranderingen door of namens de verdragsluitende staat worden verschaft. Bij goedkeuring van het HVP dient de verdragsluitende staat aan te geven welke procedurele of fysieke wijzigingen aan de verdragsluitende staat ter goedkeuring dienen te worden voorgelegd.
Goedkeuring van veiligheidsplannen van havenfaciliteiten
16.61
HVP's dienen te worden goedgekeurd door de desbetreffende verdragsluitende staat, die toepasselijke procedures dient vast te stellen voor:
- 1.
het voorleggen van HVP's aan de verdragsluitende staat;
- 2.
het in overweging nemen van HVP's;
- 3.
de goedkeuring van HVP's, met of zonder wijzigingen;
- 4.
het in overweging nemen van wijzigingen die na goedkeuring worden voorgelegd; en
- 5.
de procedures voor het inspecteren of controleren van de blijvende relevantie van het goedkeurde HVP.
In alle fasen dienen stappen te worden genomen om te waarborgen dat de inhoud van het HVP vertrouwelijk blijft.
Verklaring van Naleving door een Havenfaciliteit
16.62
De verdragsluitende staat binnen wiens gebied zich een havenfaciliteit bevindt, kan een toepasselijke Verklaring van Naleving door een Havenfaciliteit (VvNHF) afgeven, waarin het volgende wordt aangegeven:
- 1.
de havenfaciliteit;
- 2.
het feit dat de havenfaciliteit voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van de Code;
- 3.
de geldigheidstermijn van de VvNHF, die dient te worden gespecificeerd door de verdragsluitende staat, maar die niet langer mag zijn dan vijf jaar; en
- 4.
de daaropvolgende, door de verdragsluitende staat vastgestelde keuringsregelingen en een bevestiging wanneer deze worden uitgevoerd.
16.63
De Verklaring van Naleving door een Havenfaciliteit dient conform de in de bijlage van dit deel van de Code vermelde vorm te zijn opgesteld. Indien de gebruikte taal niet Spaans, Frans of Engels is, kan de verdragsluitende staat tevens een vertaling in een van deze talen bijvoegen, indien de verdragsluitende staat dit toepasselijk acht.
17. Havenveiligheidsbeambte
Algemeen
17.1
In de buitengewone gevallen waarin de scheepsveiligheidsbeambte vragen heeft over de geldigheid van de identificatiedocumenten van degenen die voor officiële doeleinden aan boord van het schip willen komen, dient de havenveiligheidsbeambte hem bij te staan.
17.2
De havenveiligheidsbeambte hoeft niet verantwoordelijk te zijn voor de bevestigingsroutines voor de identificatie van de degenen[lees: degenen] die aan boord van het schip willen komen.
Zie bovendien paragraaf 15, 16 en 18 voor andere relevante instructies.
18. Training en oefeningen voor veiligheid van de havenfaciliteit
Training
18.1
De havenveiligheidsbeambte dient, al naar gelang van toepassing, bekend te zijn met en getraind te worden in alle of een aantal van de volgende onderdelen:
- 1.
veiligheidsadministratie;
- 2.
van toepassing zijnde internationale conventies, codes en aanbevelingen;
- 3.
van toepassing zijnde overheidswetgeving en -voorschriften;
- 4.
verantwoordelijkheden en functies van andere veiligheidsorganisaties;
- 5.
methodiek voor de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit;
- 6.
onderzoeks- en inspectiemethoden voor scheepsveiligheid en veiligheid van de havenfaciliteit;
- 7.
scheeps- en havenactiviteiten en -voorwaarden;
- 8.
veiligheidsmaatregelen voor het schip en de havenfaciliteit;
- 9.
paraatheid en reacties in noodsituaties, en voorzorgsmaatregelen;
- 10.
instructiemethoden voor veiligheidstraining en -scholing, waaronder veiligheidsmaatregelen en -procedures;
- 11.
omgang met gevoelige informatie met betrekking tot de veiligheid en de communicatie met betrekking tot de veiligheid;
- 12.
kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;
- 13.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 14.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;
- 15.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;
- 16.
veiligheidsapparatuur en -systemen, en de beperkingen van hun functies;
- 17.
methoden voor controle, inspectie, bewaking en toezicht;
- 18.
methoden voor het fouilleren en doorzoeken en voor onopvallende inspectie;
- 19.
veiligheidsoefeningen, waaronder oefeningen met schepen; en
- 20.
beoordeling van veiligheidsoefeningen.
18.2
Het personeel van de havenfaciliteit met specifieke beveiligingstaken dient, al naar gelang van toepassing, bekend te zijn met en getraind te worden in alle of een aantal van de volgende onderdelen:
- 1.
kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;
- 2.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 3.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen:
- 4.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;
- 5.
technieken voor massamanagement en -beheersing;
- 6.
communicatie met betrekking tot de veiligheid;
- 7.
de werking van veiligheidsapparatuur en -systemen;
- 8.
het testen, ijken en onderhouden van veiligheidsapparatuur en -systemen;
- 9.
technieken voor inspectie, bewaking en toezicht; en
- 10.
methoden voor het fouilleren van personen en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen, bagage, lading en scheepsvoorraden.
18.3
Al het andere personeel van de havenfaciliteit dient kennis te hebben van en bekend te zijn met de van toepassing zijnde bepalingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan op alle volgende onderdelen, of een aantal daarvan, al naar gelang van toepassing:
- 1.
de betekenis van en de daaruit voortvloeiende vereisten voor de verschillende veiligheidsniveaus;
- 2.
herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;
- 3.
herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen; en
- 4.
technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken.
Oefeningen
18.4
Het doel van oefeningen is ervoor te zorgen dat het personeel van de havenfaciliteit kundig is in alle toegewezen beveiligingstaken op alle veiligheidsniveaus en in het identificeren van alle ontoereikendheden met betrekking tot de veiligheid die moeten worden aangepakt.
18.5
Om te waarborgen dat de bepalingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan effectief worden geïmplementeerd, dienen er minstens elk kwartaal oefeningen te worden gehouden, tenzij de specifieke omstandigheden anders aangegeven[lees: aangeven]. Bij deze oefeningen dienen de afzonderlijke onderdelen van het plan, zoals de in artikel 15.11 vermelde bedreigingen met betrekking tot de veiligheid te worden getest.
18.6
Er dienen minstens eenmaal per kalenderjaar, met een periode van niet meer dan 18 maanden tussen de oefeningen, diverse soorten oefeningen te worden uitgevoerd, waarbij sprake kan zijn van deelname door havenveiligheidsbeambten, tezamen met desbetreffende gezagsdragers van de verdragsluitende staten, veiligheidsbeambte van de maatschappij, of scheepsveiligheidsbeambten, indien beschikbaar. Verzoeken tot deelname van veiligheidsbeambten van de maatschappij of scheepsveiligheidsbeambten aan gezamenlijke oefeningen dienen plaats te vinden met het oog op de veiligheid en implicaties voor de werkzaamheden van het schip. Bij deze oefeningen dienen de communicatie, coördinatie, beschikbaarheid van hulpmiddelen en de reacties te worden getest. Deze oefeningen kunnen:
- 1.
op ware grootte of live worden uitgevoerd;
- 2.
uit computersimulatie of seminars bestaan; of
- 3.
worden gecombineerd met andere oefeningen, zoals oefeningen op het gebied van reacties op noodsituaties of andere oefeningen van overheidsinstanties voor de haven.
19. Keuring en certificering voor schepen
Geen extra instructies.
Bijlagen bij Deel B
Bijlage 1
Bijlage 2
Voetnoten
Protocol van 1988 verband houdende met het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974.