Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Eemsmonding
Artikel 27 Gedrag bij scheepsongevallen en bij verlies van voorwerpen
Geldend
Geldend vanaf 26-06-2002
- Bronpublicatie:
26-04-2002, Stb. 2002, 299 (uitgifte: 25-06-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-06-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-04-2002, Stb. 2002, 299 (uitgifte: 25-06-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Indien er gevaar voor zinken bestaat, wordt het schip indien mogelijk zo ver buiten het vaarwater gebracht, dat de scheepvaart niet wordt belemmerd. Na een aanvaring is de gezagvoerder van een daarbij betrokken, drijvend gebleven schip daartoe ook verplicht.
2.
Indien de voor de scheepvaart vereiste toestand van de waterweg of de veiligheid en het vlotte verloop van het verkeer door in de waterweg stuurloos ronddrijvende, vastgevaren, gestrande of gezonken schepen, drijvende inrichtingen, alsmede schepen of voorwerpen, als bedoeld in Voorschrift 24, onderdeel g, van de Internationale Bepalingen, of door andere drijvende of aan de grond geraakte voorwerpen in gevaar worden gebracht, wordt de verkeerscentrale aan de Knock onverwijld ingelicht.
3.
De plaats van een gezonken schip wordt door de gezagvoerder daarvan onverwijld voorlopig gemarkeerd. Na een aanvaring is de gezagvoerder van een daarbij betrokken, drijvend gebleven schip daartoe ook verplicht. Het is verboden de reis voort te zetten zonder toestemming van de bevoegde autoriteit.
4.
Bij branden en andere de veiligheid en het vlotte verloop van het verkeer in gevaar brengende voorvallen op schepen en drijvende inrichtingen, alsmede op schepen en voorwerpen, als bedoeld in Voorschrift 24, onderdeel g, van de Internationale Bepalingen, wordt de radarcentrale aan de Knock daarvan onverwijld in kennis gesteld.
5.
Op schepen die het in artikel 13, tweede lid, bedoelde ‘blijf weg’-sein waarnemen, worden onverwijld alle vereiste maatregelen tot afwending van het dreigende gevaar getroffen. In het bijzonder worden:
- a.
alle naar buiten leidende en niet tot instandhouding van de scheepshuishouding noodzakelijke openingen gesloten;
- b.
alle niet voor de waarborging van de veiligheid van schip, bemanning en lading noodzakelijke hulpmachines stopgezet;
- c.
onbeschermde open vuren geblust, in het bijzonder het roken gestaakt; en
- d.
toestellen met gloeiende of vonken verspreidende onderdelen stilgezet.