Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, van 12 Augustus 1949
Artikel 142
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Behoudens de maatregelen welke de gevangenhoudende Mogendheden noodzakelijk mochten achten om haar veiligheid te waarborgen of uit hoofde van enige andere redelijke noodzaak, zullen zij aan godsdienstige organisaties, verenigingen tot hulpverlening of enige andere organisatie die de beschermde personen te hulp mocht komen, evenals aan haar gevolmachtigde gedelegeerden, alle nodige faciliteiten verlenen voor het bezoeken van de beschermde personen, voor het verdelen onder hen van zendingen tot hulpverlening of van materiaal van iedere herkomst, bestemd voor opvoedkundige, ontspannings- of godsdienstige doeleinden, of om hen te helpen bij het besteden van hun vrije tijd in de interneringsoorden. Deze verenigingen of organisaties kunnen worden opgericht hetzij op het grondgebied van de gevangenhoudende Mogendheid, hetzij in een ander land, terwijl zij ook een internationaal karakter kunnen hebben.
2.
De gevangenhoudende Mogendheid mag het aantal der verenigingen of organisaties wier gedelegeerden toestemming hebben om hun werkzaamheden op haar grondgebied en onder haar toezicht uit te oefenen, beperken, mits echter een zodanige beperking niet belet, dat aan alle beschermde personen doeltreffende en voldoende hulp wordt geboden.
3.
De bijzondere positie van het Internationale Comité van het Rode Kruis op dit gebied zal te allen tijde worden erkend en geëerbiedigd.