Verordening (EG) nr. 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten
Bijlage II
Geldend vanaf 31-01-2009
- Redactionele toelichting
De datum van inwerkingtreding is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
23-01-2009, PbEU 2009, L 29 (uitgifte: 31-01-2009, regelingnummer: 2009/83/EG)
- Inwerkingtreding
31-01-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-01-2009, PbEU 2009, L 29 (uitgifte: 31-01-2009, regelingnummer: 2009/83/EG)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
‘Internationale Code voor de Beveiliging van Schepen en Havenfaciliteiten
Preambule
1
De Diplomatieke Conferentie inzake maritieme veiligheid, die in december 2002 in Londen is gehouden heeft, ter verhoging van de veiligheid op zee, nieuwe bepalingen aan het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 toegevoegd, en de onderhavige Code goedgekeurd. Deze nieuwe maatregelen vormen het internationale kader voor samenwerking tussen schepen en havenfaciliteiten om activiteiten die een bedreiging vormen voor de veiligheid in het zeevervoer op te sporen en tegen te houden.
2
Na de tragische gebeurtenissen van 11 september 2001 is op de tweeëntwintigste zitting van de Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie (‘de Organisatie’) in november 2001 unaniem overeengekomen nieuwe maatregelen voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten te ontwikkelen. Genoemde maatregelen zijn in december 2002 vastgesteld door een Conferentie van verdragsluitende staten bij het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (bekend als de Diplomatieke Conferentie inzake maritieme veiligheid). De voorbereiding voor de Diplomatieke Conferentie was toevertrouwd aan de Commissie maritieme veiligheid (MSC) van de Organisatie, op basis van suggesties die door lidstaten, intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties tijdens het overleg met de Organisatie zijn ingediend.
3
Op de eerste buitengewone zitting, eveneens in november 2001, heeft de MSC een Tussentijdse MSC-werkgroep maritieme veiligheid opgericht, teneinde de ontwikkeling en vaststelling van geschikte veiligheidsmaatregelen te versnellen. De eerste bijeenkomst van de Tussentijdse MSC-werkgroep maritieme veiligheid vond plaats in februari 2002, en het resultaat van de daar gevoerde besprekingen is gerapporteerd aan en besproken op de vijfenzeventigste zitting van de MSC in mei 2002; er is een ad hoc-werkgroep opgericht om de gedane voorstellen verder uit te werken. Op de vijfenzeventigste zitting van de MSC is het rapport van deze werkgroep behandeld en is de aanbeveling gedaan het werk door een volgende Tussentijdse MSC-werkgroep, in september 2002, te laten voortzetten. Op de zesenzeventigste zitting van de MSC is het resultaat van de werkzaamheden van de Tussentijdse MSC-werkgroep van september 2002, en van de direct aan de Diplomatieke Conferentie voorafgaande verdere werkzaamheden van de MSC-werkgroep in combinatie met de zesenzeventigste zitting van de MSC in december 2002, direct vóórafgaand aan de Diplomatieke Conferentie besproken, en is overeenstemming bereikt over de definitieve versie van de door de Diplomatieke Conferentie te behandelen voorstellen.
4
De Diplomatieke Conferentie (9 tot en met 13 december 2002) heeft ook wijzigingen van de bestaande bepalingen van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS 74) vastgesteld, die de invoering van de eis om automatische identificatiesystemen aan te brengen moeten versnellen, en nieuwe voorschriften aan hoofdstuk XI-1 van SOLAS 74 toegevoegd met betrekking tot de aanbrenging van het scheepsidentificatienummer en het voeren van een continu gegevensoverzicht. Daarnaast heeft de Diplomatieke Conferentie een aantal resoluties aangenomen, waaronder resoluties met betrekking tot de implementatie en herziening van deze Code, technische samenwerking en de samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereld Douane Organisatie. Erkend werd dat het bij de voltooiing van het werk van deze twee organisaties nodig kan zijn bepaalde nieuwe bepalingen met betrekking tot maritieme veiligheid te beoordelen en te wijzigen.
5
De bepalingen van hoofdstuk XI-2 van SOLAS 74 en deze Code zijn van toepassing op schepen en havenfaciliteiten. De overeenkomst om SOLAS 74 uit te breiden tot havenfaciliteiten was gebaseerd op het feit dat SOLAS 74 de snelste manier was om ervoor te zorgen dat de vereiste veiligheidsmaatregelen snel zouden worden ingevoerd en in werking traden. Er is evenwel ook afgesproken dat de voor havenfaciliteiten geldende bepalingen uitsluitend van toepassing zijn op het schip/haven raakvlak. De meer algemene problematiek van de veiligheid van havengebieden wordt onderwerp van verdere gezamenlijke werkzaamheden van de Internationale Maritieme Organisatie en de Internationale Arbeidsorganisatie. Ook werd overeengekomen dat de bepalingen geen betrekking dienden te hebben op de feitelijke reacties op aanvallen of tot eventueel noodzakelijke opruimingsactiviteiten na een dergelijke aanval.
6
Bij het opstellen van de bepalingen is ervoor gezorgd dat zij verenigbaar waren met de bepalingen van het — gewijzigde — Internationale Verdrag van 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, de ISM-Code (International Safety Management) en het geharmoniseerde systeem van inspectie en certificering.
7
De bepalingen betekenen een aanzienlijk gewijzigde opstelling van de internationale maritieme bedrijven ten aanzien van het punt van de veiligheid van het zeevervoer. Erkend wordt dat genoemde bepalingen voor bepaalde verdragsluitende staten een aanzienlijke aanvullende last kunnen vormen. Het belang van technische samenwerking om verdragsluitende staten bij te staan bij het implementeren van de bepalingen wordt volledig erkend.
8
Implementatie van de bepalingen vereist een doorlopende doeltreffende samenwerking tussen en begrip van allen die betrokken zijn bij (het gebruik van) schepen en havenfaciliteiten, met inbegrip van scheepsbemanning, havenpersoneel, passagiers, personen met belangen met betrekking tot vracht, het bestuur van schepen en havens en functionarissen van nationale en plaatselijke instanties met verantwoordelijkheden op het gebied van de veiligheid. Bestaande werkwijzen en procedures dienen te worden beoordeeld, en aangepast indien zij geen adequaat veiligheidsniveau bieden. In het belang van een verbeterde maritieme veiligheid zullen scheepvaart- en havenindustrieën en nationale en plaatselijke instanties bijkomende verantwoordelijkheden moeten dragen.
9
Bij het implementeren van de veiligheidsbepalingen van hoofdstuk XI-2 van SOLAS 74 en deel A van deze Code, moet rekening worden gehouden met de richtsnoeren van deel B van deze Code. Er wordt echter erkend dat de mate waarin deze richtsnoeren van toepassing zijn, kan variëren afhankelijk van de aard van de havenfaciliteit en het schip, het handelsgebied en/of de vracht.
10
Niets in deze Code mag worden geïnterpreteerd of toegepast op een wijze die niet strookt met een passend respect voor de fundamentele rechten en vrijheden als uiteengezet in internationale instrumenten, met name die instrumenten die betrekking hebben op maritiem personeel en vluchtelingen, met inbegrip van de Verklaring van de fundamentele beginselen en rechten op het werk van de Internationale Arbeidsorganisatie en internationale normen met betrekking tot maritiem en havenpersoneel.
11
Gelet op het feit dat het — gewijzigde — Verdrag van 1965 inzake de vergemakkelijking van het verkeer ter zee bepaalt dat openbare instanties dienen toe te staan dat buitenlandse bemanningsleden aan wal komen terwijl het schip waarmee zij zijn aangekomen zich in de haven bevindt — mits de formaliteiten bij aankomst van het schip zijn afgerond en de openbare instanties geen reden hebben om de toestemming om aan wal te komen te weigeren om redenen van volksgezondheid, openbare veiligheid of openbare orde — , dieenen verdragsluitende staten, bij het goedkeuren van veiligheidsplannen van schepen en havenfaciliteiten, naar behoren kennis te nemen van het feit dat scheepspersoneel op een vaartuig leeft en werkt, en behoefte heeft aan walverlof en aan toegang tot voor zeelieden bestemde sociale diensten, medische zorg inbegrepen.
Deel A. Dwingende Eisen met Betrekking tot de Bepalingen van Hoofdstuk XI-2 van het — Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee van 1974
1. Algemeen
1.1. Inleiding
Dit deel van de Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten bevat dwingende bepalingen, waarnaar wordt verwezen in hoofdstuk XI-2 van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974.
1.2. Doelstellingen
Deze Code heeft als doelstellingen:
- 1.
schepping van een internationaal kader voor samenwerking tussen verdragsluitende staten, overheidsinstanties, plaatselijke overheden en scheepvaart- en havenbedrijven bij het opsporen van bedreigingen voor de veiligheid en het nemen van preventieve maatregelen tegen veiligheidsincidenten die voor de internationale handel gebruikte schepen of havenfaciliteiten kunnen treffen;
- 2.
vaststelling van de respectieve rollen en verantwoordelijkheden van de verdragsluitende staten, overheidsinstanties, plaatselijke overheden en de scheepvaart- en havenbedrijven op nationaal en internationaal niveau ter verzekering van de maritieme veiligheid;
- 3.
zorgen voor een vroegtijdige en doeltreffende verzameling en uitwisseling van informatie op veiligheidsgebied;
- 4.
verschaffing van een methodologie voor het uitvoeren van veiligheidsbeoordelingen, teneinde plannen en procedures gereed te hebben om op veranderende veiligheidsniveaus te kunnen reageren;
- 5.
het vertrouwen te wekken dat er adequate en gepaste maritieme veiligheidsmaatregelen zijn genomen.
1.3. Functionele eisen
Ter verwezenlijking van deze doelstellingen stelt de onderhavige Code een aantal functionele eisen. Dit zijn onder meer:
- 1.
verzameling en beoordeling van informatie aangaande bedreigingen voor de veiligheid, en uitwisseling van dergelijke informatie met de betreffende verdragsluitende staten;
- 2.
eisen dat er communicatieprotocollen voor schepen en havenfaciliteiten onderhouden worden;
- 3.
voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot schepen, havenfaciliteiten en bijbehorende verboden terreinen;
- 4.
voorkomen dat verboden wapens, brandbommen of explosieven aan boord van schepen of in havenfaciliteiten worden binnengebracht;
- 5.
voorzien in middelen om alarm te slaan in geval van veiligheidsbedreigingen of veiligheidsincidenten;
- 6.
verplichtstelling van op veiligheidsbeoordelingen gebaseerde veiligheidsplannen voor schepen en havenfaciliteiten;
- 7.
verplichtstelling van trainingen en oefeningen om vertrouwdheid met de veiligheidsplannen en -procedures te verzekeren.
2. Definities
2.1
Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, wordt voor de toepassing van dit deel verstaan onder:
- 1.
Verdrag: het — gewijzigde — Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974.
- 2.
Voorschrift: een voorschrift van het Verdrag.
- 3.
Hoofdstuk: een hoofdstuk van het Verdrag.
- 4.
Scheepsveiligheidsplan: een plan dat de toepassing aan boord van een schip moet verzekeren van de maatregelen ter bescherming van opvarenden, vracht, vrachttransporteenheden, scheepsvoorraden of het schip tegen de gevaren van een veiligheidsincident.
- 5.
Havenfaciliteitsveiligheidsplan: een plan dat de toepassing moet verzekeren van de maatregelen ter bescherming van de havenfaciliteit, schepen, personen, vracht, vrachttransporteenheden en scheepsvoorraden tegen de gevaren van een veiligheidsincident.
- 6.
Scheepsveiligheidsbeambte: een zich aan boord van het schip bevindende, aan de kapitein verantwoordelijke persoon, die door de maatschappij is aangesteld als verantwoordelijke voor de beveiliging van het schip, mede inhoudende uitvoering en onderhoud van het scheepsveiligheidsplan, en voor het contact met de veiligheidsbeambte van de maatschappij en de veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit.
- 7.
Veiligheidsbeambte van de maatschappij: een door de maatschappij aangestelde persoon, die moet zorgen voor de uitvoering van een scheepsveiligheidsbeoordeling en de ontwikkeling van een scheepsveiligheidsplan, — dat ter goedkeuring moet worden ingediend, en nadien worden uitgevoerd en onderhouden — , en die de contacten moet onderhouden met de veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit en de scheepsveiligheidsbeambte.
- 8.
Veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit: de persoon die is aangesteld als verantwoordelijke voor ontwikkeling, uitvoering, herziening en onderhoud van het havenfaciliteitsveiligheidsplan, en die de contacten moet onderhouden met de scheepsveiligheidsbeambten en de veiligheidsbeambten van de maatschappij.
- 9.
Veiligheidsniveau 1: het te allen tijde handhaven van een minimum aan passende beschermende veiligheidsmaatregelen.
- 10.
Veiligheidsniveau 2: het gedurende een bepaalde tijd handhaven van passende bijkomende beschermende veiligheidsmaatregelen in verband met een verhoogd risico op een veiligheidsincident.
- 11.
Veiligheidsniveau 3: het gedurende een beperkte tijd handhaven van verdere speciale beschermende veiligheidsmaatregelen, wanneer een veiligheidsincident waarschijnlijk of ophanden is, hoewel het precieze doel misschien niet kan worden vastgesteld.
2.2
In deze Code omvat de term ‘schip’ eveneens booreenheden (MODU) en hoge snelheidsvaartuigen zoals gedefinieerd in voorschrift XI-2/1.
2.3
Wanneer in de paragrafen 14 tot en met 18 de term ‘verdragsluitende staat’ in verband met een havenfaciliteit wordt gebruikt, omvat deze term ook de ‘aangewezen autoriteit’.
2.4
De in dit Deel gebruikte termen hebben, tenzij anders gedefinieerd, dezelfde betekenis als in hoofdstuk I en XI-2.
3. Toepassing
3.1
Deze Code is van toepassing op:
- 1.
de volgende soorten internationale reizen makende schepen:
- 1.
passagiersschepen, met inbegrip van hoge snelheidspassagiersvaartuigen;
- 2.
vrachtschepen, met inbegrip van hoge snelheidsvaartuigen, met een bruto tonnage van 500 of meer;
- 3.
booreenheden (MODU);
- 2.
havenfaciliteiten die deze internationale reizen makende schepen afhandelen.
3.2
Onverminderd de bepalingen van paragraaf 3.1.2, beslissen de verdragsluitende staten over de mate waarin zij dit Deel van de Code toepassen op havenfaciliteiten op hun grondgebied die hoofdzakelijk worden gebruikt door andere dan internationale reizen makende schepen, maar die incidenteel in het kader van een internationale reis aankomende of vertrekkende schepen moeten afhandelen.
3.2.1
Krachtens paragraaf 3.2 baseren verdragsluitende staten hun beslissingen op een veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit die overeenkomstig dit Deel van de Code wordt uitgevoerd.
3.2.2
Op grond van paragraaf 3.2 genomen beslissingen van verdragsluitende staten mogen niet ten koste gaan van het in hoofdstuk XI-2 of in dit Deel van de Code beoogde veiligheidsniveau.
3.3
Deze Code is niet van toepassing op oorlogsschepen, hulpvaartuigen van de marine of andere schepen die in het bezit zijn van of geëxploiteerd worden door een verdragsluitende staat en die uitsluitend voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt.
3.4
De paragrafen 5 tot en met 13 en 19 van dit Deel zijn van toepassing op maatschappijen en schepen als omschreven in voorschrift XI-2/4.
3.5
Paragrafen 5 tot en met 14 en 18 van dit deel zijn van toepassing op havenfaciliteiten als omschreven in voorschrift XI-2/10.
3.6
Deze Code laat de uit het internationaal recht voortvloeiende rechten en plichten van staten onverlet.
4. Verantwoordelijkheden van de Verdragsluitende Staten
4.1
Behoudens het bepaalde in de voorschriften XI-2/3 en XI-2/7, dienen de verdragsluitende staten veiligheidsniveaus in te stellen en richtsnoeren te verschaffen voor de bescherming tegen veiligheidsincidenten. Hogere veiligheidsniveaus betekenen meer kans op een veiligheidsincident. Bij de instelling van het juiste veiligheidsniveau spelen onder meer de volgende overwegingen:
- 1.
hoe geloofwaardig is de informatie over de bedreiging;
- 2.
in hoeverre wordt de informatie over de bedreiging bevestigd;
- 3.
hoe specifiek is de informatie over de dreiging en hoe groot is zij;
- 4.
wat zijn de mogelijke gevolgen van zo'n veiligheidsincident.
4.2
Wanneer zij veiligheidsniveau 3 instellen, geven de verdragsluitende staten indien nodig passende instructies, en verschaffen zij de risico lopende schepen en havenfaciliteiten veiligheidsgerelateerde informatie.
4.3
Krachtens hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code kunnen verdragsluitende staten een aantal van hun veiligheidstaken delegeren aan een erkend beveiligingsbedrijf, met uitzondering van:
- 1.
de instelling van het toepasselijke veiligheidsniveau;
- 2.
de goedkeuring van een veiligheidsbeoordeling van een havenfaciliteit en latere wijzigingen van een goedgekeurde beoordeling;
- 3.
de vaststelling welke havenfaciliteiten een veiligheidsbeambte zullen moeten aanstellen;
- 4.
de goedkeuring van een veiligheidsplan van een havenfaciliteit en latere wijzigingen van dat goedgekeurd plan;
- 5.
de uitoefening van controle- en handhavingsmaatregelen overeenkomstig voorschrift XI-2/9;
- 6.
de vaststelling van de eisen waaraan een Veiligheidsverklaring moet voldoen.
4.4
Voorzover[lees: Voor zover] zij dit dienstig achten, testen de verdragsluitende staten de door of (in het geval van schepen) namens hen goedgekeurde scheepsveiligheidsplannen of havenfaciliteitveiligheidsplannen, of de wijzigingen daarvan, op hun doeltreffendheid.
5. Veiligheidsverklaring
5.1
De verdragsluitende staten bepalen wanneer een Veiligheidsverklaring vereist is, door beoordeling van de risico's die het schip/haven raakvlak of de schip tot schip activiteiten opleveren voor personen, eigendommen of het milieu.
5.2
Een schip kan een verzoek indienen tot opstelling van een Veiligheidsverklaring, wanneer:
- 1.
het schip op een hoger veiligheidsniveau werkt dan de havenfaciliteit of het andere schip waarmee samenwerking plaatsvindt;
- 2.
er een overeenkomst inzake een Veiligheidsverklaring bestaat tussen verdragsluitende staten met betrekking tot bepaalde internationale reizen of specifieke daarvoor gebruikte schepen;
- 3.
er een veiligheidsbedreiging of veiligheidsincident is geweest, waarbij het schip dan wel de havenfaciliteit betrokken was, naar gelang van toepassing;
- 4.
het schip zich in een haven bevindt die niet verplicht is over een goedgekeurd havenfaciliteitsveiligheidsplan te beschikken dan wel dat uit te voeren;
- 5.
er schip tot schip activiteiten plaatsvinden met een ander schip dat niet verplicht is over een goedgekeurd scheepsveiligheidsplan te beschikken dan wel dat uit te voeren;
5.3
Verzoeken tot opstelling van een Veiligheidsverklaring krachtens deze paragraaf worden door de betreffende havenfaciliteit of het betreffende schip bevestigd.
5.4
De Veiligheidsverklaring wordt opgesteld:
- 1.
door de kapitein of de scheepsveiligheidsbeambte namens het schip (de schepen), en, indien van toepassing,
- 2.
door de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit of, indien de verdragsluitende regering anders beslist, een andere met de veiligheid aan de wal belaste instantie, namens de havenfaciliteit.
5.5
De Veiligheidsverklaring gaat over de veiligheidseisen waaraan havenfaciliteit en schip (of schepen onderling) samen zouden kunnen voldoen, en legt ieders verantwoordelijkheden vast.
5.6
Rekening houdend met de bepalingen van voorschrift XI-2/9.2.3, vermelden de verdragsluitende staten de minimumperiode gedurende welke de havenfaciliteiten op hun grondgebied de Veiligheidsverklaringen moeten bewaren
5.7
Rekening houdend met de bepalingen van voorschrift XI-2/9.2.3, vermelden de Administraties de minimumperiode gedurende welke de schepen die gerechtigd zijn onder hun vlag te varen, de Veiligheidsverklaringen moeten bewaren.
6. Verplichtingen van de Maatschappij
6.1
De maatschappij zorgt ervoor dat het scheepsveiligheidsplan een duidelijke verklaring bevat die het gezag van de kapitein benadrukt. De maatschappij legt in het scheepsveiligheidsplan vast dat de kapitein de uiteindelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid heeft om beslissingen te nemen met betrekking tot de veiligheid en beveiliging van het schip, en om zo nodig de hulp van de maatschappij of een verdragsluitende regering in te roepen.
6.2
De maatschappij zorgt ervoor dat de veiligheidsbeambte van de maatschappij, de kapitein, en de scheepsveiligheidsbeambte de steun krijgen die zij nodig hebben om aan hun plichten en verantwoordelijkheden krachtens hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code te kunnen voldoen.
7. Scheepsveiligheid
7.1
Een schip is verplicht te reageren op de door verdragsluitende staten ingestelde veiligheidsniveaus, zoals hieronder uiteengezet.
7.2
Bij veiligheidsniveau 1 vinden, in het kader van passende maatregelen, en rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code, met het oog op de vaststelling en het nemen van preventieve maatregelen tegen veiligheidsincidenten op alle schepen de volgende activiteiten plaats:
- 1.
zorgen dat alle veiligheidstaken op het schip worden uitgevoerd;
- 2.
de toegang tot het schip controleren;
- 3.
personen en eigendommen bij hun inscheping controleren;
- 4.
bewaking van alleen voor bevoegd personeel toegankelijk zijnde plaatsen;
- 5.
bewaking van de dekken en de omgeving van het schip;
- 6.
toezicht op het laden en lossen van lading en scheepsvoorraden;
- 7.
zorgen dat er veiligheidscommunicatiemiddelen binnen handbereik zijn.
7.3
Bij veiligheidsniveau 2 wordt iedere in paragraaf 7.2 vermelde activiteit aangevuld met bijkomende beschermende maatregelen — zoals vermeld in het scheepsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
7.4
Bij veiligheidsniveau 3 wordt iedere in paragraaf 7.2 vermelde activiteit aangevuld met verdere speciale beschermende maatregelen — zoals vermeld in het scheepsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
7.5
Wanneer de Administratie veiligheidsniveau 2 of 3 instelt, bevestigt het schip de ontvangst van de instructies met betrekking tot de verandering van veiligheidsniveau.
7.6
Voordat het schip een haven binnenloopt of tijdens het verblijf in een haven op het grondgebied van een verdragsluitende staat die veiligheidsniveau 2 of 3 heeft ingesteld, bevestigt het schip, na bevestiging van ontvangst van deze instructie, tegenover de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit dat een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de vereiste maatregelen en procedures — die nader omschreven staan in het scheepsveiligheidsplan en, in het geval van veiligheidsniveau 3, in de instructies die zijn uitgevaardigd door de verdragsluitende staat die veiligheidsniveau 3 heeft ingesteld. Eventuele moeilijkheden bij de uitvoering worden door het schip gemeld. In dergelijke gevallen treden de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit en de scheepsveiligheidsbeambte met elkaar in contact en coördineren de vereiste acties.
7.7
Indien de Administratie van een schip eist dat het op een hoger veiligheidsniveau overgaat of indien het veiligheidsniveau op schip al hoger is dan dat in de haven die het wil binnenlopen of waarin het zich al bevindt, stelt het schip de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt en de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit onverwijld op de hoogte van deze situatie.
7.7.1
In dergelijke gevallen treden de scheepsveiligheidsbeambte en de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit met elkaar in contact en coördineren zo nodig de vereiste acties.
7.8
Een Administratie die eist dat schepen die gerechtigd zijn onder haar vlag te varen, overgaan op veiligheidsniveau 2 of 3, terwijl ze zich in een haven van een andere verdragsluitende staat bevinden, licht die verdragsluitende staat onverwijld hierover in.
7.9
Wanneer verdragsluitende staten veiligheidsniveaus instellen en ervoor zorgen dat schepen die in hun territoriale wateren varen (of die te kennen hebben gegeven zich in hun territoriale wateren te willen begeven) daarover worden geïnformeerd, wordt die schepen aangeraden waakzaam te blijven en direct alle hen ter ore komende informatie die van invloed kan zijn op de maritieme veiligheid in het gebied, aan hun Administratie en eventueel aan nabijgelegen kuststaten, door te geven.
7.9.1
Wanneer een verdragsluitende staat deze schepen op de hoogte stelt van het toepasselijke veiligheidsniveau, adviseert hij hen ook, aan de hand van de richtsnoeren van Deel B van deze Code, over eventuele door hen te nemen veiligheidsmaatregelen en, indien van toepassing, over de beschermende maatregelen die hij met het oog op de dreiging heeft genomen.
8. Beoordeling van de Scheepsveiligheid
8.1
De scheepsveiligheidsbeoordeling vormt een essentieel en integrerend onderdeel van het proces van ontwikkeling en bijwerking van het scheepsveiligheidsplan.
8.2
De veiligheidsbeambte van de maatschappij zorgt ervoor dat de scheepsveiligheidsbeoordeling wordt uitgevoerd door personen die over de juiste vaardigheden beschikken om de beveiliging van een schip overeenkomstig deze paragraaf te kunnen beoordelen, rekening houdend met de richtsnoeren van Deel B van deze Code.
8.3
Behoudens de bepalingen van paragraaf 9.2.1, kan de scheepsveiligheidsbeoordeling van een bepaald schip worden verricht door een erkend beveiligingsbedrijf.
8.4
De beoordeling van de scheepsveiligheid omvat een veiligheidsonderzoek ter plaatse en ten minste de volgende elementen:
- 1.
vaststelling van bestaande veiligheidsmaatregelen, -procedures en -verrichtingen;
- 2.
vaststelling en beoordeling van de kernactiviteiten aan boord waarvan de bescherming belangrijk is;
- 3.
vaststelling van mogelijke bedreigingen voor de kernactiviteiten aan boord en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoen, met het oog op de vaststelling en prioritering van veiligheidsmaatregelen;
- 4.
vaststelling van zwakke plekken, met inbegrip van menselijke factoren, in infrastructuur, beleid en procedures.
8.5
De scheepsveiligheidsbeoordeling wordt door het[lees: de] maatschappij gedocumenteerd, geëvalueerd, goedgekeurd en gehandhaafd.
9. Scheepsveiligheidsplan
9.1
Ieder schip heeft een door de Administratie goedgekeurd scheepsveiligheidsplan aan boord. Zo'n plan bevat bepalingen voor de drie veiligheidsniveaus als gedefinieerd in dit Deel van de Code.
9.1.1
Behoudens de bepalingen van paragraaf 9.2.1, mag het scheepsveiligheidsplan voor een specifiek schip worden opgesteld door een erkend beveiligingsbedrijf.
9.2
De Administratie mag de beoordeling en de goedkeuring van scheepsveiligheidsplannen, of wijzigingen van eerder goedgekeurd[lees: goedgekeurde] plannen, aan erkende beveiligingsbedrijven toevertrouwen.
9.2.1
In dergelijke gevallen mag het erkende beveiligingsbedrijf dat de beoordeling en goedkeuring van een scheepsveiligheidsplan, of wijzigingen daarvan, voor een bepaald schip op zich neemt niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van de scheepsveiligheidsbeoordeling of het betreffende scheepsveiligheidsplan dan wel de wijzigingen daarvan.
9.3
Wanneer een scheepsveiligheidsplan, of wijzigingen van een eerder goedgekeurd plan, ter goedkeuring worden ingediend, dient de veiligheidsbeoordeling op grond waarvan het plan of de wijzigingen zijn opgesteld, te worden bijgevoegd.
9.4
Een dergelijk plan wordt opgesteld aan de hand van de richtsnoeren van deel B van deze Code; en is gesteld in de werktaal of -talen aan boord van het schip. Indien de gebruikte taal of talen niet Engels, Frans of Spaans zijn, dient een vertaling in één van deze talen te worden bijgevoegd. Het plan bevat ten minste de volgende onderdelen:
- 1.
maatregelen om te voorkomen dat voor gebruik tegen personen, schepen of havens bestemde wapens, gevaarlijke stoffen en apparaten, waarvan het vervoer verboden is, aan boord van het schip worden gebracht;
- 2.
vaststelling van verboden zones en maatregelen om betreding daarvan door onbevoegden te voorkomen;
- 3.
maatregelen om betreding van het schip door onbevoegden te voorkomen;
- 4.
procedures voor het reageren op veiligheidsdreigingen of inbreuken op de veiligheid, met inbegrip van bepalingen inzake de handhaving van kritische operaties van het schip of het schip/haven raakvlak;
- 5.
procedures voor het reageren op veiligheidsinstructies die bij veiligheidsniveau 3 door verdragsluitende staten kunnen worden gegeven;
- 6.
procedures voor evacuatie in geval van veiligheidsdreigingen of inbreuken op de veiligheid;
- 7.
de taken van voor de beveiliging verantwoordelijke bemanningsleden en van andere bemanningsleden met betrekking tot beveiligingsaspecten;
- 8.
procedures voor het controleren van de beveiligingsactiviteiten;
- 9.
procedures voor opleidingen en oefeningen in verband met het plan;
- 10.
procedures voor afstemming van de beveiligingsactiviteiten aan boord op die van de havenfaciliteit;
- 11.
procedures voor de periodieke beoordeling en bijwerking van het plan;
- 12.
procedures voor het melden van veiligheidsincidenten;
- 13.
vaststelling van de identiteit van de scheepsveiligheidsbeambte;
- 14.
vaststelling van de identiteit van de veiligheidsbeambte van de maatschappij, met 24-uurscontactinformatie;
- 15.
procedures voor het inspecteren, testen, ijken, en onderhoud van alle aan boord aanwezige veiligheidsapparatuur;
- 16.
de frequentie van het testen of ijken van alle veiligheidsapparatuur aan boord;
- 17.
vaststelling van de inschakelpunten van het scheepsveiligheidsalarmsysteem;
- 18.
procedures, voorschriften en instructies voor het gebruik van het scheepsveiligheidsalarmsysteem, waaronder het testen, activeren, deactiveren en resetten van het systeem, en het beperken van vals alarm.
9.4.1
Het personeel dat de interne controles van de in het plan gespecificeerde beveiligingsactiviteiten uitvoert of de uitvoering ervan beoordeelt, dient onafhankelijk van de activiteiten in kwestie te zijn, behalve wanneer dit onuitvoerbaar is in verband met de grootte en de aard van de maatschappij of het schip.
9.5
De Overheid bepaalt welke veranderingen in een goedgekeurd scheepsveiligheidsplan of van de in een goedgekeurd plan gespecificeerde veiligheidsapparatuur niet worden doorgevoerd, tenzij de relevante veranderingen van het plan door de Overheid worden goedgekeurd. Al deze veranderingen dienen minstens even doeltreffend te zijn als de in hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code beschreven maatregelen.
9.5.1
De aard van de veranderingen van een scheepsveiligheidsplan of in de veiligheidsapparatuur die specifiek overeenkomstig paragraaf 9.5 door de Overheid zijn goedgekeurd, wordt zodanig gedocumenteerd dat deze goedkeuring duidelijk blijkt. Genoemde goedkeuring is aan boord beschikbaar en dient tezamen met het international security certificat (of het Voorlopig International Beveiligingscertificaat) te worden overgelegd. Indien de veranderingen tijdelijk zijn, behoeft deze documentatie, na herstel van de oorspronkelijke goedgekeurde maatregelen of apparatuur, niet langer aan boord bewaard te blijven.
9.6
Het plan mag in elektronische vorm bewaard worden. Het moet dan wel beveiligd zijn middels procedures waarmee het wissen, vernietigen of wijzigen door onbevoegden moet worden voorkomen.
9.7
Het plan dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.
9.8
Scheepsveiligheidsplannen behoeven niet te worden geïnspecteerd door ambtenaren van een verdragsluitende staat die bevoegd zijn tot uitvoering van controle- en handhavingsmaatregelen overeenkomstig voorschrift XI-2/9, behalve in de in paragraaf 9.8.1. uiteengezette omstandigheden.
9.8.1
Indien de bevoegde ambtenaren van een verdragsluitende staat gegronde redenen hebben om aan te nemen dat een schip de eisen van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code niet naleeft, en de enige mogelijkheid tot verificatie of rechtzetting van die niet-naleving erin bestaat dat de desbetreffende voorschriften van het scheepsveiligheidsplan worden nagezien, dan is beperkte toegang tot specifieke paragrafen van het plan bij uitzondering toegestaan, maar uitsluitend met de goedkeuring van de verdragsluitende staat van, of de kapitein van, het schip in kwestie. Desalniettemin worden de bepalingen in het plan met betrekking tot paragraaf 9.4, subparagrafen. 2,.4,.5,.7,.15,.17, en 18 van dit deel van de Code beschouwd als vertrouwelijke informatie, die niet mag worden ingezien, tenzij anders is overeengekomen door de betrokken verdragsluitende staten.
10. Documentatie
10.1
Documenten met betrekking tot onderstaande, in het scheepsveiligheidsplan besproken activiteiten, worden gedurende de door de Overheid voorgeschreven minimumperiode aan boord bewaard, rekening houdend met de bepalingen van voorschrift XI-2/9.2.3:
- 1.
opleidingen en oefeningen;
- 2.
veiligheidsdreigingen en veiligheidsincidenten;
- 3.
inbreuken op de veiligheid;
- 4.
veranderingen van veiligheidsniveau;
- 5.
communicatie met betrekking tot de directe veiligheid van het schip, zoals specifieke bedreigingen van het schip of van de havenfaciliteiten waarin het schip zich bevindt of heeft bevonden;
- 6.
interne controles en beoordelingen van beveiligingsactiviteiten;
- 7.
periodieke beschouwing van de scheepsveiligheidsbeoordeling;
- 8.
periodieke beoordeling van het scheepsveiligheidsplan;
- 9.
doorvoering van eventuele wijzigingen in het plan;
- 10.
onderhoud, ijking en beproeving van alle aan boord beschikbare veiligheidsapparatuur, met inbegrip van de beproeving van het scheepsveiligheidsalarmsysteem.
10.2
De bewaarde documentatie is gesteld[lees: is gesteld in] de werktaal of -talen van het schip. Indien deze taal of talen niet Engels, Frans of Spaans zijn, dient een vertaling in één van deze talen te worden bijgevoegd.
10.3
De documentatie mag in elektronische vorm bewaard worden. Zij moet dan wel beveiligd zijn middels procedures waarmee het wissen, vernietigen of wijzigen door onbevoegden moet worden voorkomen.
10.4
De documentatie dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.
11. Veiligheidsbeambte van de Maatschappij
11.1
De maatschappij stelt een veiligheidsbeambte van de maatschappij aan. Iemand die is aangesteld als veiligheidsbeambte van de maatschappij mag als veiligheidsbeambte op één of meer schepen optreden, afhankelijk van aantal of soorten door de maatschappij geëxploiteerde schepen, mits duidelijk wordt aangegeven voor welke schepen de persoon in kwestie verantwoordelijk is. Afhankelijk van aantal of soorten door de maatschappij geëxploiteerde schepen, mag een maatschappij verschillende personen als veiligheidsbeambte van de maatschappij aanstellen, mits duidelijk wordt aangegeven voor welk schip elke persoon verantwoordelijk is.
11.2
Naast de elders in dit deel van de Code uiteengezette taken en verantwoordelijkheden, heeft een veiligheidsbeambte van de maatschappij onder meer onderstaande taken en verantwoordelijkheden:
- 1.
aangeven van het niveau van de bedreigingen waaraan het schip waarschijnlijk zal worden geconfronteerd, aan de hand van passende veiligheidsbeoordelingen en andere relevante informatie;
- 2.
zorgen dat de scheepsveiligheidsbeoordelingen worden uitgevoerd;
- 3.
de zorg voor de ontwikkeling en indiening ter goedkeuring, de doorvoering naderhand en het onderhoud van het scheepsveiligheidsplan;
- 4.
zorgen dat eventuele tekortkomingen van het scheepsveiligheidsplan door middel van passende wijzigingen worden gecorrigeerd en dat het betreffende schip aan de veiligheidseisen voldoet;
- 5.
organisatie van interne controles en beoordelingen van beveiligingsactiviteiten;
- 6.
organisatie van de eerste en de volgende keuringen van het schip door de Overheid of het erkende beveiligingsbedrijf;
- 7.
zorgen dat de tekortkomingen en gebreken die tijdens interne controles, periodieke beoordelingen, veiligheidsinspecties en controles op de naleving vastgesteld, direct worden aangepakt en afgehandeld;
- 8.
verhoging van de veiligheidsbewustheid en waakzaamheid;
- 9.
zorgen voor een adequate opleiding van het voor de veiligheid van het schip verantwoordelijke personeel;
- 10.
zorgen voor een doeltreffende communicatie en samenwerking tussen de scheepsveiligheidsbeambte en de betrokken veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit;
- 11.
zorgen dat veiligheids- en beveiligingsvoorschriften met elkaar in overeenstemming zijn;
- 12.
zorgen dat, indien het veiligheidsplan van een zusterschip of een vlootveiligheidsplan wordt gebruikt, dit plan voor ieder schip de scheepsspecifieke informatie nauwkeurig weerspiegelt;
- 13.
zorgen dat eventuele alternatieve of gelijkwaardige regelingen die voor een bepaald schip of een bepaalde groep schepen zijn goedgekeurd, worden uitgevoerd en onderhouden.
12. Scheepsveiligheidsbeambte
12.1
Op ieder schip dient een scheepsveiligheidsbeambte te worden aangesteld.
12.2
Naast de elders in dit deel van de Code uiteengezette taken en verantwoordelijkheden, heeft een scheepsveiligheidsbeambte onder meer onderstaande taken en verantwoordelijkheden:
- 1.
regelmatige uitvoering van veiligheidsinspecties van het schip ter verzekering van de handhaving van passende veiligheidsmaatregelen;
- 2.
onderhoud van en toezicht op de uitvoering van het scheepsveiligheidsplan, met inbegrip van eventuele wijzigingen van het plan;
- 3.
coördinatie van de beveiliging bij het laden en lossen van lading en scheepsbevoorrading met andere bemanningsleden en met de betrokken veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit;
- 4.
het voorstellen van wijzigingen in het scheepsveiligheidsplan;
- 5.
het rapporteren aan de veiligheidsbeambte van de maatschappij van eventuele tekortkomingen en gebreken die zijn vastgesteld tijdens interne controles, periodieke beoordelingen, veiligheidsinspecties en nalevingscontroles, en het implementeren van eventuele correctieve acties;
- 6.
verhoging van de veiligheidsbewustheid en de waakzaamheid aan boord;
- 7.
zorgen dat bemanningsleden een adequate training hebben ontvangen, naar gelang van toepassing;
- 8.
melding van alle veiligheidsincidenten;
- 9.
coördinatie van de uitvoering van het scheepsveiligheidsplan met de veiligheidsbeambte van de maatschappij en de betrokken veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit;
- 10.
het waarborgen dat eventueel aanwezige veiligheidsapparatuur op de juiste wijze wordt gebruikt, getest, geijkt en onderhouden.
13. Training en Oefeningen met Betrekking tot Scheepsveiligheid
13.1
De veiligheidsbeambte van de maatschappij en geschikt walpersoneel dienen over bepaalde kennis te beschikken en een bepaalde opleiding te hebben ontvangen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
13.2
De scheepsveiligheidsbeambte dient over bepaalde kennis te beschikken en een bepaalde opleiding te hebben ontvangen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
13.3
Bemanningsleden met specifieke beveiligingstaken en -verantwoordelijkheden dienen hun verantwoordelijkheden voor de scheepsveiligheid als omschreven in het scheepsveiligheidsplan goed te begrijpen, en over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken om de hen toegewezen taken uit te voeren, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
13.4
Ter verzekering van een doeltreffende uitvoering van het scheepsveiligheidsplan, dienen er — rekening houdende met het soort schip, bemanningswisselingen, te bezoeken havenfaciliteiten en andere relevante omstandigheden — regelmatig oefeningen gehouden te worden, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
13.5
De veiligheidsbeambte van de maatschappij zorgt voor een doeltreffende coördinatie en uitvoering van scheepsveiligheidsplannen door met gepaste regelmaat aan oefeningen deel te nemen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
14. Veiligheid van de Havenfaciliteit
14.1
Een havenfaciliteit is verplicht te reageren op de veiligheidsniveaus die worden ingesteld door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt. Veiligheidsmaatregelen en -procedures dienen door de havenfaciliteit zodanig te worden toegepast dat eventuele verstoring of vertraging van passagiers, schepen, bemanning en bezoekers van schepen, goederen en diensten tot een minimum beperkt blijft.
14.2
Bij veiligheidsniveau 1 dienen er in alle havenfaciliteiten in het kader van passende preventieve maatregelen tegen veiligheidsincidenten — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code — de volgende activiteiten te worden ondernomen:
- 1.
zorg dragen voor de uitvoering van alle taken met betrekking tot de veiligheid van de havenfaciliteit;
- 2.
de toegang tot de havenfaciliteit controleren;
- 3.
bewaking van de havenfaciliteit, met inbegrip van anker- en aanlegplaats(en);
- 4.
bewaking van verboden terreinen, en zorgen dat alleen bevoegd personeel toegang heeft;
- 5.
toezicht op het laden en lossen van lading;
- 6.
toezicht op het laden en lossen van scheepsvoorraden; en
- 7.
zorgen dat er veiligheidscommunicatiemiddelen binnen handbereik zijn.
14.3
Bij veiligheidsniveau 2 wordt iedere in paragraaf 14.2 vermelde activiteit aangevuld met bijkomende beschermende maatregelen — als vermeld in het havenfaciliteitsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
14.4
Bij veiligheidsniveau 3 wordt iedere in paragraaf 14.2 vermelde activiteit aangevuld met verdere speciale beschermende maatregelen — als vermeld in het havenfaciliteitsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
14.4.1
Voorts zijn havenfaciliteiten bij veiligheidsniveau 3 verplicht om op eventuele veiligheidsinstructies van de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt te reageren en deze uit te voeren.
14.5
Wanneer de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit bericht krijgt dat een schip moeite heeft om aan de eisen van hoofdstuk XI-2 of dit Deel te voldoen, of om de passende maatregelen en procedures, als omschreven in het scheepsveiligheidsplan uit te voeren, of wanneer veiligheidsniveau 3 is ingesteld na veiligheidsinstructies van de verdragsluitende regering op wiens grondgebied zich de havenfaciliteit bevindt, nemen de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit en de scheepsveiligheidsbeambte contact met elkaar op en coördineren zo nodig passende acties.
14.6
Wanneer een veiligheidsbeambte van een havenfaciliteit bericht krijgt dat het veiligheidsniveau op een schip hoger is dan dat in de havenfaciliteit, meldt de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit dit aan de bevoegde autoriteit, neemt contact op met de scheepsveiligheidsbeambte en coördineert indien nodig passende acties.
15. Beoordeling van de Veiligheid van de Havenfaciliteit
15.1
De veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit is een essentieel en integrerend onderdeel van het proces van ontwikkeling en bijwerking van het veiligheidsplan van de havenfaciliteit.
15.2
De veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit wordt uitgevoerd door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt. Een verdragsluitende staat mag een erkend beveiligingsbedrijf inschakelen om de veiligheidsbeoordeling van een bepaalde havenfaciliteit op zijn grondgebied uit te voeren.
15.2.1
Indien de veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit is uitgevoerd door een erkend beveiligingsbedrijf, dient de veiligheidsbeoordeling voor wat de overeenstemming met dit Deel betreft door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt te worden beoordeeld en goedgekeurd.
15.3
Degenen die de beoordeling uitvoeren dienen over voldoende vaardigheden te beschikken om de veiligheid van de havenfaciliteit overeenkomstig deze paragraaf te kunnen beoordelen, rekening houdend met richtsnoeren van deel B van deze Code.
15.4
De veiligheidsbeoordelingen van de havenfaciliteit worden periodiek herzien en bijgewerkt, rekening houdend met veranderende bedreigingen en/of kleine veranderingen in de havenfaciliteit, en worden altijd herzien en bijgewerkt, wanneer er aanzienlijke veranderingen in de havenfaciliteit plaatsvinden.
15.5
De veiligheidsbeoordelingen van de havenfaciliteit omvatten ten minste de volgende elementen:
- 1.
identificatie en evaluatie van belangrijke bedrijfsmiddelen en infrastructuren die dienen te worden beschermd;
- 2.
identificatie van mogelijke bedreigingen voor de bedrijfsmiddelen en infrastructuren en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoen, met het oog op de vaststelling en prioritering van veiligheidsmaatregelen;
- 3.
identificatie, selectie en prioritering van tegenmaatregelen en procedurele wijzigingen en hun effectiviteitsniveau wat vermindering van de kwetsbaarheid betreft;
- 4.
identificatie van zwakke plekken, met inbegrip van menselijke factoren, in de infrastructuur, beleidsmaatregelen en procedures.
15.6
De verdragsluitende staat mag toestaan dat een veiligheidsbeoordeling meer dan één havenfaciliteit omvat, indien exploitant, locatie, bedrijfsvoering, uitrusting en ontwerp van deze havenfaciliteiten vergelijkbaar zijn. Een verdragsluitende staat die een dergelijke samenvoeging toestaat, verstrekt de Organisatie hierover nadere gegevens.
15.7
Na voltooiing van de veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit wordt er een rapport opgesteld waarin een overzicht wordt gegeven van de uitvoering van de beoordeling, een beschrijving van iedere daarbij geconstateerde kwetsbare punten, en een beschrijving van de tegenmaatregelen die ten aanzien van ieder kwetsbaar punt zouden kunnen worden genomen. Het rapport wordt tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.
16. Veiligheidsplan van de Havenfaciliteit
16.1
Voor iedere havenfaciliteit dient er op grond van een veiligheidsbeoordeling een veiligheidsplan te worden opgesteld en onderhouden dat toereikend is voor het schip/haven raakvlak. Het plan dient bepalingen te bevatten voor de drie veiligheidsniveaus als gedefinieerd in dit Deel van de Code.
16.1.1
Behoudens de bepalingen van paragraaf 16.2, mag een erkend beveiligingsbedrijf het veiligheidsplan voor een specifieke havenfaciliteit opstellen.
16.2
Het havenfaciliteitsveiligheidsplan dient te worden goedgekeurd door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt.
16.3
Bij de ontwikkeling van een dergelijk plan wordt rekening gehouden met de richtsnoeren van Deel B van deze Code, en dit plan dient te worden gesteld in de werktaal of -talen van de havenfaciliteit. Het plan bevat ten minste de volgende onderdelen:
- 1.
maatregelen om te voorkomen dat er voor gebruik tegen personen, schepen of havens bedoelde wapens of andere gevaarlijke stoffen en apparaten, waarvan het vervoer verboden is, de havenfaciliteit in of aan boord van een schip worden gebracht;
- 2.
maatregelen om te voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot de havenfaciliteit, tot in de havenfaciliteit aangemeerde schepen, en tot de verboden terreinen van de havenfaciliteit;
- 3.
procedures waarmee kan worden gereageerd op veiligheidsbedreigingen of inbreuken op de veiligheid, met inbegrip van bepalingen inzake de handhaving van kritische operaties van de havenfaciliteit of het schip/haven raakvlak;
- 4.
procedures waarmee kan worden gereageerd op eventuele veiligheidsinstructies die de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt bij veiligheidsniveau 3 zou kunnen geven;
- 5.
procedures voor evacuatie in geval van veiligheidsdreigingen of inbreuken op de veiligheid;
- 6.
de taken van voor de beveiliging verantwoordelijk personeel van de havenfaciliteit en van ander personeel van de faciliteit in verband met beveiligingsaspecten;
- 7.
procedures voor interfacing met de beveiligingsactiviteiten op het schip;
- 8.
procedures voor periodieke beoordeling en bijwerking van het plan;
- 9.
procedures voor het melden van veiligheidsincidenten;
- 10.
identificatie van de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit, vergezeld van 24-uurs contactinformatie;
- 11.
maatregelen om de veiligheid van de in het plan vervatte informatie te waarborgen;
- 12.
maatregelen om een doeltreffende beveiliging van lading en laad- en losapparatuur binnen de havenfaciliteit te waarborgen;
- 13.
procedures voor het controleren van het veiligheidsplan van de havenfaciliteit;
- 14.
reactieprocedures wanneer het scheepsveiligheidsalarmsysteem in de havenfaciliteit is geactiveerd;
- 15.
procedures ter vergemakkelijking van walverlof voor het scheepspersoneel of personeelswisselingen en van de toegang van bezoekers tot het schip, waaronder afgevaardigden van welzijns- en vakbondsorganisaties voor zeelieden.
16.4
Het personeel dat interne controles met betrekking tot de in het plan gespecificeerde beveiligingsactiviteiten uitvoert of de uitvoering van het plan beoordeelt, dient onafhankelijk van de activiteiten in kwestie te zijn, behoudens waar dit onuitvoerbaar is in verband met de grootte en de aard van de havenfaciliteit.
16.5
Het havenfaciliteitsveiligheidsplan mag worden gecombineerd met of mag onderdeel vormen van het veiligheidsplan of andere noodplannen van de haven.
16.6
De verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt bepaalt welke veranderingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan alleen worden doorgevoerd na goedkeuring van de desbetreffende wijzigingen van het plan door genoemde Overheid.
16.7
Het plan mag in elektronische vorm bewaard worden. Het moet dan wel beveiligd zijn middels procedures waarmee het wissen, vernietigen of wijzigen door onbevoegden moet worden voorkomen.
16.8
Het plan dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.
16.9
Verdragsluitende staten mogen toestaan dat een veiligheidsplan meer dan één havenfaciliteit omvat indien exploitant, locatie, bedrijfsvoering, uitrusting en ontwerp van deze havenfaciliteiten vergelijkbaar zijn. Een verdragsluitende staat die zo'n alternatieve regeling goedkeurt, dient de Organisatie van de bijzonderheden hiervan in kennis te stellen.
17. Veiligheidsbeambte van de Havenfaciliteit
17.1
Voor iedere havenfaciliteit wordt een veiligheidsbeambte aangesteld. Er mag één veiligheidsbeambte voor meerdere havenfaciliteiten worden aangesteld.
17.2
De taken en verantwoordelijkheden van een veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit omvatten, naast die welke elders in dit Deel van de Code vermeld staan, onder meer:
- 1.
uitvoering van een eerste uitgebreid veiligheidsonderzoek van de havenfaciliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de betreffende veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit;
- 2.
de zorg voor ontwikkeling en onderhoud van het havenfaciliteitsveiligheidsplan;
- 3.
de uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan en de daarmee verband houdende oefeningen;
- 4.
de regelmatige uitvoering van veiligheidsinspecties in de havenfaciliteit om ervoor te zorgen dat passende veiligheidsmaatregelen gehandhaafd blijven;
- 5.
aanbevelingen doen voor wijzigingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan en deze daarin aanbrengen, naar gelang van toepassing, teneinde onvolkomenheden te corrigeren en het plan bij te werken in verband met van belang zijnde veranderingen in de havenfaciliteit;
- 6.
verhoging van de veiligheidsbewustheid en de waakzaamheid van het personeel van de havenfaciliteit;
- 7.
zorgen dat het personeel dat verantwoordelijk is voor de beveiliging van de havenfaciliteit voldoende getraind is;
- 8.
rapportage aan de betreffende autoriteiten en documentering van documentatie met betrekking tot voorvallen die bedreigend zijn voor de veiligheid van de havenfaciliteit;
- 9.
coördinatie van de uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan met de betreffende veiligheidsbeambten van de maatschappij en de schepen;
- 10.
coördinatie met veiligheidsdiensten;
- 11.
zorgen dat wordt voldaan aan de normen die gelden voor personeel dat verantwoordelijk is voor de beveiliging van de havenfaciliteit;
- 12.
het waarborgen dat eventueel aanwezige veiligheidsapparatuur op de juiste wijze wordt gebruikt, getest, geijkt en onderhouden; en
- 13.
scheepsveiligheidsbeambten, indien zij dit vragen, helpen bij de vaststelling van de identiteit van mensen die zich willen inschepen.
17.3
De veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit dient de nodige steun te krijgen bij de vervulling van de taken en verantwoordelijkheden die krachtens hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code op hem rusten.
18. Opleiding en Oefeningen in verband met de Beveiliging van de Havenfaciliteit
18.1
De veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit en het betreffende personeel binnen de havenfaciliteit dienen over bepaalde kennis te beschikken en een bepaalde opleiding te hebben ontvangen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
18.2
Personeel van de havenfaciliteit met specifieke beveiligingstaken en -verantwoordelijkheden dient een goed begrip te hebben van de taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de beveiliging van de havenfaciliteit als beschreven in het havenfaciliteitsveiligheidsplan, en dient over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken om de hen opgedragen taken uit te kunnen voeren, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
18.3
Om de doeltreffende uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan te waarborgen, dienen er — rekening houdende met de soorten werkzaamheden die in de havenfaciliteit worden verricht, personeelswisselingen, het soort schepen dat door de havenfaciliteit wordt bediend en andere relevante omstandigheden — regelmatig oefeningen gehouden te worden, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
18.4
De veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit draagt zorg voor een effectieve coördinatie en uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan, en neemt regelmatig aan de oefeningen deel, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.
19. Keuring en Certificatie van Schepen
19.1. Keuringen
19.1.1
Ieder schip waarop dit Deel van de Code van toepassing is, wordt onderworpen aan de hieronder beschreven keuringen.
- 1.
Een eerste keuring voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het krachtens paragraaf 19.2 vereiste Certificaat voor de eerste maal wordt afgegeven. De keuring bestaat onder meer uit een volledige keuring van het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur die valt onder de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk XI-2, onder dit Deel van de Code, en onder de goedgekeurde scheepsveiligheidsplan. Deze keuring dient te waarborgen dat het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur van het schip volledig in overeenstemming zijn met de desbetreffende eisen van hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code, zich in een acceptabele staat bevinden, en geschikt zijn voor de dienst waarvoor het schip bestemd is.
- 2.
herkeuringen met door de Overheid vastgestelde tussenpozen van ten hoogste vijf jaar, behalve wanneer paragraaf 19.3 van toepassing is. Deze keuring dient te waarborgen dat het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur van het schip volledig in overeenstemming zijn met de desbetreffende eisen van hoofdstuk XI-2, dit Deel van de Code en het goedgekeurde scheepsveiligheidsplan, zich in een acceptabele staat bevinden, en geschikt zijn voor de dienst waarvoor het schip bestemd is.
- 3.
Ten minste één tussentijdse keuring. Indien er slechts één tussentijdse keuring wordt uitgevoerd, dient deze plaats te vinden in het derde jaar na de datum van afgifte van het Certificaat, als omschreven in voorschrift I/2(n). De tussentijdse keuring omvat inspectie van het veiligheidssysteem en eventueel bijbehorende veiligheidsapparatuur op het schip, om na te gaan of deze nog steeds geschikt zijn voor de dienst waarvoor het schip bestemd is. Deze tussentijdse keuring dient op het Certificaat te worden vermeld.
- 4.
Eventuele aanvullende keuringen, als bepaald door de Overheid.
19.1.2
De keuringen van schepen dienen te worden uitgevoerd door ambtenaren van de Overheid. De Overheid mag de keuringen evenwel laten uitvoeren door een erkend beveiligingsbedrijf als bedoeld in Voorschrift XI-2/1.
19.1.3
De betrokken Overheid dient in elk geval de volledigheid en doeltreffendheid van de keuring volledig te garanderen en neemt de nodige maatregelen om aan deze verplichting te voldoen.
19.1.4
Het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur van het schip dient na de keuring te worden onderhouden overeenkomstig de bepalingen van Voorschriften XI-2/4.2 en XI-2/6, dit Deel van de Code en het goedgekeurde scheepsveiligheidsplan. Na de voltooiing van een keuring krachtens paragraaf 19.1.1 mogen er zonder goedkeuring van de Overheid geen wijzigingen in het veiligheidssysteem en in eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur of in het goedgekeurde scheepsveiligheidsplan worden aangebracht.
19.2. Uitgifte of goedkeuring van certificaten
19.2.1
Na de eerste keuring of de herkeuring overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 19.1 wordt er een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat afgegeven.
19.2.2
Een dergelijk Certificaat wordt afgegeven of goedgekeurd door de Overheid of, namens de Overheid, door een erkend beveiligingsbedrijf.
19.2.3
Een andere verdragsluitende staat mag er, op verzoek van de Overheid, voor zorgen dat het schip gekeurd wordt en zal, indien genoemde staat ervan overtuigd is dat er aan de bepalingen van paragraaf 19.1.1 is voldaan, een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat afgeven of doen afgeven en, indien van toepassing, dat Certificaat voor het schip goedkeuren of doen goedkeuren overeenkomstig deze Code.
19.2.3.1
Een kopie van het Certificaat en van het keuringsrapport dienen zo spoedig mogelijk aan de Overheid die om de keuring heeft verzocht te worden toegezonden.
19.2.3.2
Een Certificaat dat op een dergelijke wijze is afgegeven dient een verklaring te bevatten dat het op verzoek van de Overheid is afgegeven, dat het dezelfde geldigheid bezit en dezelfde erkenning dient te krijgen als een Certificaat dat krachtens paragraaf 19.2.2 is afgegeven.
19.2.4
Het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat is een formulier dat moet overeenkomen met het in de bijlage bij deze Code gegeven model. Indien de gebruikte taal niet Engels, Frans of Spaans is, dient een vertaling in één van deze talen aan deze tekst te worden toegevoegd.
19.3. Duur en geldigheid van het Certificaat
19.3.1
Een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat wordt afgegeven voor een door de Overheid vastgestelde periode van ten hoogste vijf jaar.
19.3.2
Indien de herkeuring binnen drie maanden vóór de vervaldatum van het bestaande Certificaat is voltooid, is het nieuwe Certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van de herkeuring tot een ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat vallende datum.
19.3.2.1
Indien de herkeuring na de vervaldatum van het bestaande Certificaat is voltooid, is het nieuwe Certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van de herkeuring tot een ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat vallende datum.
19.3.2.2
Indien de herkeuring meer dan drie maanden na de vervaldatum van het bestaande Certificaat is voltooid, is het nieuwe Certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van de herkeuring tot een ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat vallende datum.
19.3.3
Indien een Certificaat wordt afgegeven voor een periode van minder dan vijf jaar, mag de Overheid de geldigheidsduur van het Certificaat tot na de vervaldatum verlengen met een in paragraaf 19.3.1 vermelde maximumperiode, mits de in paragraaf 19.1.1 bedoelde keuringen die van toepassing zijn wanneer een Certificaat voor een periode van vijf jaar wordt afgegeven, naar behoren worden uitgevoerd.
19.3.4
Indien een herkeuring is voltooid en er geen nieuw Certificaat kan worden afgegeven of aan boord van het schip worden geplaatst vóór de vervaldatum van het bestaande Certificaat, kan een Overheid, of een erkend beveiligingsbedrijf namens de Overheid, het bestaande Certificaat goedkeuren; een dergelijk Certificaat mag niet langer dan vijf maanden na de vervaldatum van het Certificaat als geldig worden geaccepteerd.
19.3.5
Indien een schip zich op het moment dat een Certificaat vervalt niet in een haven bevindt waarin het gekeurd moet worden, mag de Overheid de geldigheidsduur van het Certificaat verlengen, maar deze verlenging wordt uitsluitend verleend om het schip de gelegenheid te geven de reis naar de haven waar moet worden gekeurd te voltooien, en dan nog uitsluitend in gevallen waarin het gepast en redelijk lijkt dit te doen. Een Certificaat mag ten hoogste drie maanden worden verlengd, en een dergelijke verlenging geeft een schip niet het recht om, na aankomst in de haven waarin het gekeurd moet worden, deze haven weer zonder nieuw Certificaat te verlaten. Na voltooiing van de herkeuring is het nieuwe Certificaat geldig tot ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat voordat de verlenging werd toegekend.
19.3.6
Een Certificaat dat is afgegeven aan een schip dat korte reizen maakt en dat niet krachtens voorgaande bepalingen van deze paragraaf is verlengd, mag door de Overheid worden verlengd met een periode van uitstel van maximaal één maand na de op het Certificaat vermelde vervaldatum. Na voltooiing van de herkeuring is het nieuwe Certificaat geldig tot ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat voordat de verlenging werd toegekend.
19.3.7
Indien een tussentijdse keuring wordt voltooid vóór de in paragraaf 19.1.1 vermelde periode:
- 1.
dient de op het Certificaat vermelde vervaldatum middels een verklaring te worden gewijzigd in een datum die ten hoogste drie jaar na de datum van voltooiing van de tussentijdse keuring valt;
- 2.
mag de vervaldatum ongewijzigd blijven, mits er een of meer aanvullende keuringen worden uitgevoerd zodat de maximale tijdsintervallen tussen de keuringen — als vermeld in paragraaf 19.1.1 — niet worden overschreden.
19.3.8
Een Certificaat dat krachtens paragraaf 19.2 wordt afgegeven, verliest zijn geldigheid in onderstaande gevallen:
- 1.
indien de desbetreffende keuringen niet binnen de in paragraaf 19.1.1 aangegeven perioden worden voltooid;
- 2.
indien het Certificaat niet middels een verklaring is aangepast overeenkomstig de paragrafen 19.1.1.3 en 19.3.7.1, indien van toepassing;
- 3.
indien een maatschappij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de exploitatie van een schip dat het voorheen niet exploiteerde;
- 4.
wanneer een schip wordt omgevlagd.
19.3.9
Wanneer
- 1.
een schip onder de vlag van een andere verdragsluitende staat gaat varen, verstrekt de verdragsluitende staat onder wiens vlag het schip voordien voer aan de ontvangende staat zo spoedig mogelijk kopieën van, of alle informatie over, het voor de omvlagging op het schip aanwezige Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat, alsmede kopieën van de beschikbare keuringsrapporten, of
- 2.
een maatschappij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de exploitatie van een voorheen niet door haar eëxploiteerd schip, verstrekt de vorige maatschappij aan de ontvangende maatschappij zo spoedig mogelijk kopieën van, of alle informatie over, het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat, om het vlotte verloop van de in paragraaf 19.4.2 beschreven keuringen te bevorderen.
19.4. Tussentijdse certificatie
19.4.1
De Certificaten als vermeld in paragraaf 19.2 worden pas afgegeven, nadat de Overheid die de Certificaten afgeeft er volledig van overtuigd is dat het schip voldoet aan de vereisten van paragraaf 19.1. Na 1 juli 2004 mag er evenwel namens de Overheid ten behoeve van:
- 1.
een schip zonder Certificaat, bij oplevering of voorafgaand aan de ingebruikneming of hernieuwde ingebruikneming;
- 2.
de omvlagging van een schip van een verdragsluitende staat naar een andere verdragsluitende staat;
- 3.
de omvlagging van een schip van een verdragsluitende staat naar een niet-verdragsluitende staat; of
- 4.
een maatschappij die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de exploitatie van een schip dat zij voorheen niet exploiteerde
een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat —, volgens het in het Aanhangsel bij dit Deel van de Code gegeven model — worden afgegeven, totdat het in paragraaf 19.1 bedoelde Certificaat is afgegeven.
19.4.2
Een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat wordt pas afgegeven, nadat de Overheid of een erkend beveiligingsbedrijf namens de Overheid heeft vastgesteld dat:
- 1.
de door dit Deel van de Code voorgeschreven scheepsveiligheidsbeoordeling is voltooid;
- 2.
een kopie van het scheepsveiligheidsplan dat voldoet aan de vereisten van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code aan boord voorhanden is, ter beoordeling en goedkeuring is ingediend, en op het schip wordt doorgevoerd;
- 3.
het schip beschikt over een scheepsveiligheidsalarmsysteem dat voldoet aan de vereisten van voorschrift XI-2/6, indien voorgeschreven;
- 4.
de veiligheidsbeambte van de maatschappij
- 1.
ervoor gezorgd heeft dat:
- 1.
gecontroleerd is of het scheepsveiligheidsplan in overeenstemming is met dit Deel van de Code;
- 2.
het plan ter goedkeuring is ingediend;
- 3.
het plan op het schip wordt doorgevoerd;
- 2.
de nodige regelingen zijn getroffen, met inbegrip van regelingen voor oefeningen, trainingen en interne controles, die de veiligheidsbeambte van de maatschappij de overtuiging geven dat het schip binnen zes maanden met succes de vereiste keuring overeenkomstig paragraaf 19.1.1.1 zal doorstaan;
- 5.
er regelingen zijn getroffen voor de uitvoering van de door paragraaf 19.1.1.1 voorgeschreven keuringen;
- 6.
de kapitein, de scheepsveiligheidsbeambte en het overige met specifieke beveiligingstaken belaste scheepspersoneel bekend zijn met hun taken en verantwoordelijkheden zoals die in dit deel van de Code zijn uiteengezet, alsmede met de desbetreffende bepalingen van het aan boord ingevoerde scheepsveiligheidsplan, en dat hen deze informatie is verstrekt in de werktaal van het scheepspersoneel of door hen begrepen talen;
- 7.
de scheepsveiligheidsbeambte voldoet aan de vereisten van dit Deel van de Code.
19.4.3
Een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat mag worden afgegeven door de Overheid of door een erkend beveiligingsbedrijf dat gerechtigd is namens de Overheid op te treden.
19.4.4
Een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat is zes maanden, of tot de afgifte van het door paragraaf 19.2 voorgeschreven Certificaat, indien dit binnen zes maanden gebeurt, geldig, en mag niet worden verlengd.
19.4.5
Verdragsluitende staten laten geen volgend Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat aan een schip afgeven, indien de Overheid of het erkende beveiligingsbedrijf van mening is dat één van de redenen waarom een schip of een maatschappij zo'n Certificaat aanvraagt is, dat zij volledige naleving hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code na de door het aanvankelijke Voorlopig Certificaat bestreken periode, als vermeld in paragraaf 19.4.4., willen vermijden.
19.4.6
Voor de toepassing van Voorschrift XI-2/9 is het verdragsluitende staten toegestaan zich er vóór het aanvaarden van een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat als geldig Certificaat van te overtuigen dat er aan de eisen van de paragrafen 19.4.2.4 tot en met 19.4.2.6 is voldaan.