Einde inhoudsopgave
Wet gemeenschappelijke regelingen
Artikel 100 [Termijn]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2006
- Redactionele toelichting
Deze wet zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze wijziging tot 01-01-2005 blijft van toepassing op een samenwerkingsgebied als bedoeld in art. 1, onder b, van de Kaderwet bestuur in verandering.
- Bronpublicatie:
24-11-2005, Stb. 2005, 668 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 27008)
- Inwerkingtreding
01-01-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-12-2005, Stb. 2005, 669 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Staatsrecht / Bestuur
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Gedeputeerde staten leggen uiterlijk binnen zes maanden na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 99, vierde lid, een regeling op overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in artikel 99, eerste lid, indien geen regeling aan hen is gezonden, of indien uit de ter kennisneming toegezonden regeling blijkt dat aan de aanwijzing onvoldoende gevolg is gegeven.
2.
Een oplegging kan ook betreffen de oplegging van een wijziging of opheffing van een bestaande regeling, alsmede de oplegging van een toetreding tot of uittreding uit een bestaande regeling.
3.
Alvorens een regeling op te leggen, horen gedeputeerde staten de besturen van de betrokken gemeenten over het ontwerp van de op te leggen regeling. Bij een oplegging als bedoeld in het tweede lid, horen gedeputeerde staten tevens het bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan dat bij de betreffende regeling is ingesteld.