Kaderbesluit 2005/212/JBZ inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen
Artikel 3 Ruimere confiscatiemogelijkheden
Geldend
Geldend vanaf 15-03-2005
- Bronpublicatie:
24-02-2005, PbEU 2005, L 68 (uitgifte: 15-03-2005, regelingnummer: 2005/212/JBZ)
- Inwerkingtreding
15-03-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-02-2005, PbEU 2005, L 68 (uitgifte: 15-03-2005, regelingnummer: 2005/212/JBZ)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke lidstaat neemt ten minste de nodige maatregelen om onder de in lid 2 bedoelde omstandigheden gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die toebehoren aan een persoon die schuldig wordt bevonden aan een strafbaar feit,
- a)
gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals gedefinieerd in Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie (1), wanneer het strafbare feit valt onder:
- —
Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad van 29 mei 2000 tot versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro (2),
- —
Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijke kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (3),
- —
Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (4),
- —
Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (5),
- —
Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (6),
- —
Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (7),
- b)
dat onder Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (8) valt,
op voorwaarde dat het strafbare feit volgens de bovengenoemde kaderbesluiten,
- —
met betrekking tot andere delicten dan het witwassen van geld strafbaar is gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste 5 tot 10 jaar,
- —
met betrekking tot het witwassen van geld strafbaar is gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste 4 jaar
en het strafbare feit van dien aard is dat het financieel gewin kan opleveren.
2.
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om confiscatie uit hoofde van dit artikel ten minste mogelijk te maken:
- a)
indien een nationale rechter er op grond van specifieke feiten geheel van overtuigd is dat de bedoelde voorwerpen uit criminele activiteiten van de schuldig bevonden persoon zijn verkregen tijdens een periode vóór de veroordeling voor het in lid 1 bedoelde strafbare feit die door de rechter gelet op de specifieke omstandigheden van het geval redelijk wordt geacht of,
- b)
indien een nationale rechter er op grond van specifieke feiten geheel van overtuigd is dat de bedoelde voorwerpen uit soortgelijke criminele activiteiten van de schuldig bevonden persoon zijn verkregen tijdens een periode vóór de veroordeling voor het in lid 1 bedoelde strafbare feit die door de rechter gelet op de specifieke omstandigheden van het geval redelijk wordt geacht, of,
- c)
indien is komen vast te staan dat de waarde van de voorwerpen niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de schuldig bevonden persoon en een nationale rechter er op grond van specifieke feiten geheel van overtuigd is dat de bedoelde voorwerpen uit de criminele activiteit van die schuldig bevonden persoon zijn verkregen.
3.
Elke lidstaat kan bovendien overwegen de nodige maatregelen te nemen om onder de in de leden 1 en 2 genoemde voorwaarden gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die zijn verkregen door personen in de naaste omgeving van de betrokkene, en van voorwerpen die zijn overgedragen aan een rechtspersoon waarop de betrokkene, alleen of met personen in zijn naaste omgeving, een overwegende invloed uitoefent. Hetzelfde is van toepassing wanneer de betrokkene een aanzienlijk deel van de inkomsten van de rechtspersoon ontvangt.
4.
De lidstaten kunnen andere procedures dan de strafprocedure toepassen om de voorwerpen in kwestie te ontnemen aan de dader.