Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG
Artikel 12 Interoperabiliteit
Geldend
Geldend vanaf 20-05-2024
- Bronpublicatie:
11-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1183 (uitgifte: 30-04-2024, regelingnummer: 2024/1183)
- Inwerkingtreding
20-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1183 (uitgifte: 30-04-2024, regelingnummer: 2024/1183)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Informatierecht / Europees informatierecht
Privacy / Internationaal gegevensverkeer
Informatierecht / ICT-recht
1.
De krachtens artikel 9, lid 1, aangemelde nationale stelsels voor elektronische identificatie zijn interoperabel.
2.
Voor de toepassing van lid 1 wordt een interoperabiliteitskader opgezet.
3.
Het interoperabiliteitskader voldoet aan de volgende criteria:
- a)
het is erop gericht technologieneutraal te zijn en discrimineert niet tussen specifieke nationale technische oplossingen voor elektronische identificatie binnen de lidstaat;
- b)
het volgt, zo mogelijk, Europese en internationale normen;
- c)
het bevordert, door het ontwerp, de uitvoering van privacy en beveiliging;
4.
Het interoperabiliteitskader bestaat uit:
- a)
een vermelding van de technische minimumeisen met betrekking tot de betrouwbaarheidsniveaus van artikel 8;
- b)
het relateren van nationale betrouwbaarheidsniveaus van aangemelde stelsels voor elektronische identificatie aan de betrouwbaarheidsniveaus volgens artikel 8;
- c)
een verwijzing naar technische minimumeisen voor interoperabiliteit;
- d)
een verwijzing naar een minimaal pakket persoonsidentificatiegegevens dat noodzakelijk is om een natuurlijke of rechtspersoon, of een natuurlijke persoon die een andere natuurlijke persoon vertegenwoordigt, op unieke wijze te vertegenwoordigen en dat beschikbaar is vanaf stelsels voor elektronische identificatie;
- e)
procedureregels;
- f)
regelingen voor geschillenbeslechting; en
- g)
gemeenschappelijke operationele veiligheidsnormen.
5.
De lidstaten voeren collegiale toetsingen uit van de onder deze verordening vallende stelsels voor elektronische identificatie die overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt a), moeten worden aangemeld.
6.
De Commissie stelt uiterlijk op 18 maart 2025 door middel van uitvoeringshandelingen de nodige procedurele voorschriften voor de in lid 5 van dit artikel bedoelde collegiale toetsingen vast teneinde een hoog op het risiconiveau afgestemd niveau van vertrouwen en veiligheid te waarborgen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
7.
Vervallen.
8.
De Commissie stelt uiterlijk op 18 september 2025 volgens de criteria in lid 3 van dit artikel en met inaanmerkingneming van de resultaten van de samenwerking tussen de lidstaten, uitvoeringshandelingen vast aangaande het in lid 4 van dit artikel beschreven interoperabiliteitskader ten behoeve van de vaststelling van eenduidige voorwaarden ter uitvoering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichting. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
9.
De in de leden 7 en 8 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.