Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 116 Overlijdensuitkering
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
23-06-2021, Stb. 2021, 328 (uitgifte: 09-07-2021, kamerstukken: 35548)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2022, Stb. 2022, 262 (uitgifte: 28-06-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerd minister of gepensioneerd kamerlid wordt aan diens partner, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van het pensioen van die minister of dat kamerlid over een tijdvak van twee maanden. Bij ontstentenis van een partner van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van wezen die aan het overlijden van de gepensioneerde op grond van deze wet recht op wezenpensioen ontlenen.
2.
Indien de overleden gepensioneerde geen betrekkingen als bedoeld in het vorige lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door Onze Minister geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder pensioen verstaan het bedrag waarop de overledene recht had, eventueel na toepassing van hoofdstuk 17.