Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES
Artikel 2.87
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Redactionele toelichting
Tijdstip iwtr.: 00:00 uur in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 05:00 uur in het Europese deel van Nederland. Deze regeling is herplaatst (04-02-2011).
- Bronpublicatie:
23-12-2010, Stcrt. 2010, 21153 (uitgifte: 29-12-2010, regelingnummer: DV/2010/483)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2010, Stb. 2010, 848 (uitgifte: 01-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de Douane- en Accijnswet BES (16-12-2010, Stb. 846).
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Douane (V)
1.
Aan een vergunning kunnen ten minste de volgende voorschriften worden verbonden:
- a.
de goederen, waarop de vergunning betrekking heeft, worden binnen een bij de vergunning te bepalen termijn wederingevoerd, welke wederinvoer wordt aangetoond binnen een maand na de wederinvoer;
- b.
bij elke uitvoer of doorvoer die met de vergunning wordt verricht wordt een factuur gezonden aan de inspecteur. Deze factuur bevat in ieder geval de volgende gegevens:
- 1°
het nummer van de vergunning;
- 2°
naam en adres van de ontvanger;
- 3°
een omschrijving van de uit- of door te voeren goederen, met inbegrip van het postnummer waarmee de desbetreffende goederen zijn aangeduid;
- 4°
de hoeveelheid en de waarde;
- c.
door middel van een bewijsstuk, zoals een bewijs van ontvangst, een ambtelijk gewaarmerkte kopie van een invoerdocument, of een eindgebruikersverklaring wordt aangetoond dat de goederen de bestemming waarvoor de vergunning is verleend, hebben bereikt.
2.
Een vergunning waarvan geen gebruik zal of kan worden gemaakt wordt onder opgave van redenen terstond ingezonden aan de inspecteur.
3.
De inspecteur kan bij de vergunningaanvraag verzoeken om:
- a.
de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de betreffende uit- of doorvoer;
- b.
een verklaring betreffende het eindgebruik.
4.
De minister kan een afgegeven vergunning, indien deze nog niet is gebruikt, in ieder geval intrekken indien:
- a.
de vergunning werd verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens, en
- b.
de aanvrager van de onjuistheid of de onvolledigheid kennis droeg of redelijkerwijze kennis had moeten dragen.