Einde inhoudsopgave
Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 04-09-2024
- Bronpublicatie:
30-08-2024, Stcrt. 2024, 28764 (uitgifte: 03-09-2024, regelingnummer: WJZ/ 81953880)
- Inwerkingtreding
04-09-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-08-2024, Stcrt. 2024, 28764 (uitgifte: 03-09-2024, regelingnummer: WJZ/ 81953880)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Energierecht (V)
1.
De subsidie-ontvanger verstrekt de opdrachten voor de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening en zendt een afschrift aan de minister.
2.
De subsidie-ontvanger rapporteert na de datum van de beschikking tot subsidieverlening tot het moment van ingebruikname jaarlijks over de voortgang van de realisatie van het op grond van artikel 56, vierde lid, onderdeel f, van het besluit in de aanvraag opgenomen tijdschema.
3.
De subsidie-ontvanger zendt de minister binnen een jaar na de datum van ingebruikname van de productie-installatie of op verzoek van de minister een overzicht van de daadwerkelijke investeringskosten, van de overige kosten en baten gedurende de exploitatie, van de reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun. Het overzicht wordt gezonden met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Indien de verleende subsidie meer bedraagt dan € 125.000, gaat het overzicht vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep. De verklaring wordt opgesteld met gebruikmaking van een controleprotocol dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.
4.
De minister kan de termijn, bedoeld in het derde lid, op verzoek van de subsidie-ontvanger eenmalig verlengen met ten minste zes weken.
5.
De subsidie-ontvanger meldt iedere wijziging van reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun aan de minister.
6.
Het eerste lid is niet van toepassing op de ontvanger van subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.
7.
Het derde lid is niet van toepassing indien de subsidie-ontvanger geen andere subsidie heeft ontvangen dan die op grond van het besluit en geen andere overige steun, met uitzondering van het financieel voordeel dat is behaald op grond van de Regeling groenprojecten 2016 of de Regeling groenprojecten 2022, tenzij sprake is van:
- a.
een productie-installatie voor restwarmte, de productie van koolstofdioxide-arme warmte met een elektroboiler, een procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces of een industriële warmtepomp met 3.000 vollasturen, waterstof uit elektrolyse, de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of de afvang en het gebruik van koolstofdioxide of de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa waarvoor via verlengde levensduur opnieuw subsidie is gegeven;
- b.
een productie-installatie met een nominaal vermogen gelijk aan of groter dan 1 MW voor de productie van hernieuwbaar gas uit biomassa, de productie van hernieuwbare warmte uit biomassa, de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa of de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof, indien er indicaties zijn dat de marktprijs voor biomassa waarvan de minister is uitgegaan bij het vaststellen van het basisbedrag meer dan 15% op jaarbasis is gedaald.
8.
De productie-installatie wordt in stand gehouden in Nederland of binnen de Nederlandse exclusieve economische zone.
9.
In afwijking van het eerste lid verstrekt de subsidie-ontvanger de opdrachten voor de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of koolstofdioxide-warmte door middel van geothermie, voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide binnen 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening en zendt deze een afschrift aan de minister.
10.
Indien sprake is van een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide, gaat het afschrift, bedoeld in het negende lid, vergezeld van vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie, met uitzondering van de vergunningen die op grond van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet en artikel 25, eerst[lees: eerste] lid, van de Mijnbouwwet en de Omgevingswet vereist zijn voor de realisatie van het ondergrondse opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, voor zover de aanvraag om subsidieverlening niet vergezeld ging van deze vergunningen.
11.
In afwijking van het zevende lid, aanhef en onderdeel b, is het derde lid niet van toepassing indien het een productie-installatie als bedoeld in dat onderdeel betreft met een nominaal vermogen kleiner dan 6 MW en de productie-installatie volledig in eigendom is van een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187) of van een hernieuwbare energie-gemeenschap als bedoeld in artikel 2, punt 16, van richtlijn (EU) 2018/2001.