Einde inhoudsopgave
Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK
Artikel 9
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
15-12-2020, Stcrt. 2020, 64644 (uitgifte: 21-12-2020, regelingnummer: IENW/BSK-2020/240562)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2020, Stcrt. 2020, 64644 (uitgifte: 21-12-2020, regelingnummer: IENW/BSK-2020/240562)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
In de keuringsruimte is een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting. Wanneer niet duidelijk blijkt wat het draagvermogen van een hefinrichting is, wordt hiervoor door de fabrikant of een onafhankelijk instituut een verklaring overgelegd. Het draagvermogen wordt zichtbaar op de hefinrichting aangebracht.
2.
De inspectieput en de hefinrichting zijn zodanig uitgevoerd dat de keurmeester in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor:
- a.
voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m;
- b.
voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,35 m;
- c.
voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,65 m;
- d.
voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,55 m.
3.
De hefinrichting kan ten minste vier wielen van het voertuig ondersteunen. Een met steunpoten gecombineerde hefinrichting voldoet niet aan deze eis.
4.
De hefinrichting moet deugdelijk zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren.
5.
In geval van een aanvraag van een erkenning voor de keuring van motorrijtuigen is ten behoeve van de controle van de afstelling van dimlichten en mistvoorlichten een aangewezen plaats aanwezig, waarbij het volgende van toepassing is:
- a.
de locatie waar de afstelling van de lichten gecontroleerd wordt, moet duidelijk gemarkeerd zijn in de keuringsruimte. Deze locatie moe t voldoen aan de volgende voorschriften:
- 1°
een horizontale vlakke vloer van voldoende afmetingen waarop gelijktijdig zowel het te keuren voertuig als het koplamptestapparaat kan worden geplaatst; of
- 2°
een horizontaal geplaatste hefinrichting waarop gelijktijdig het koplamptestapparaat en het te keuren voertuig kan worden geplaatst; of
- 3°
een horizontaal geplaatste hefinrichting waarop het te keuren voertuig kan worden geplaatst met voor de hefinrichting een horizontale vlakke vloer of rails. De vloer of de rails moeten zich in hetzelfde horizontale vlak als de hefinrichting bevinden. De rails moeten zich haaks op de rijplaten van de hefinrichting bevinden.
- b.
Indien het koplamptestapparaat ontworpen is voor uitsluitend gebruik op rails moeten deze rails aanwezig zijn en zich in hetzelfde horizontale vlak als de vloer of hefinrichting bevinden.
6.
In afwijking van het eerste lid, eerste zin, hoeft geen inspectieput of hefinrichting aanwezig te zijn in de keuringsruimte die uitsluitend wordt gebruikt voor de keuring van landbouw- of bosbouwtrekkers. Indien een inspectieput of hefinrichting aanwezig is, zijn het eerste tot en met derde en vijfde lid van toepassing.