Einde inhoudsopgave
Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2019
Artikel 40
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2019
- Bronpublicatie:
13-02-2019, Stcrt. 2019, 9735 (uitgifte: 19-02-2019, regelingnummer: WJZ / 18319237)
- Inwerkingtreding
01-03-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-02-2019, Stcrt. 2019, 9735 (uitgifte: 19-02-2019, regelingnummer: WJZ / 18319237)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Energie
Energierecht / Energieopwekking
1.
De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets, in een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 10 MWth, waarbij ten minste de ketel nieuw is waarin:
- a.
houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand;
- b.
reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017, van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017, worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt;
- c.
houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003: 2017 worden verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld onder a en b.
2.
Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3.
Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, levert de warmte uitsluitend aan een stadsverwarmingsnet.
4.
Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat in voldoende mate aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.