Wet toezicht trustkantoren 2018
Artikel 29 Cliëntenonderzoek bij trustdienst d
Geldend vanaf 01-07-2023
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 30. Art. 29 (oud) vernummerd tot art. 28.
- Bronpublicatie:
07-12-2022, Stb. 2023, 58 (uitgifte: 21-02-2023, kamerstukken: 36102)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 232 (uitgifte: 29-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een trustkantoor verricht voor het aangaan van een zakelijke relatie gericht op het verlenen van de trustdienst, bedoeld in onderdeel d van de begripsomschrijving van trustdienst, alsmede bij het verlenen van die trustdienst onderzoek naar de cliënt en de trust.
2.
Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de cliënt:
- a.
het integriteitrisicoprofiel van de cliënt vast te stellen;
- b.
het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
- c.
een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat deze overeenkomen met de kennis die het trustkantoor heeft van de cliënt en het risicoprofiel van de cliënt, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de trustdienst worden gebruikt;
- d.
de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
- e.
de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt vast te stellen;
- f.
indien de cliënt een rechtspersoon is:
- 1°
de eigendomsstructuur en de formele zeggenschapsstructuur van de cliënt vast te stellen;
- 2°
inzicht te verwerven in de feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt en deze zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
- g.
vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is;
- h.
zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde; en
- i.
in voorkomend geval, de natuurlijke persoon, bedoeld in onderdeel g, alsmede de derde, bedoeld in onderdeel h, te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
3.
Het onderzoek stelt het trustkantoor in staat om met betrekking tot de trust:
- a.
de uiteindelijk belanghebbende van de trust vast te stellen;
- b.
het transactieprofiel van de trust vast te stellen;
- c.
de vermogenspositie van de insteller van de trust zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen;
- d.
zoveel mogelijk met zekerheid vast te stellen dat het aan de vermogenspositie als bedoeld in onderdeel c verbonden vermogen uit legitieme bron afkomstig is;
- e.
de herkomst van het vermogen van de trust vast te stellen; en
- f.
de herkomst en bestemming van middelen van de trust vast te stellen.