Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1978
- Bronpublicatie:
18-05-1977, Stb. 1977, 394 (uitgifte: 01-01-1977, kamerstukken: 14344 )
- Inwerkingtreding
01-01-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-05-1977, Stb. 1977, 394 (uitgifte: 01-01-1977, kamerstukken: 14344 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
Het buitengewoon pensioen wordt éénmaal met veertig procent van de pensioengrondslag vermeerderd, wanneer ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, in artikel 4 bedoeld:
- a.
twee of meer ledematen (handen of voeten) zijn verloren gegaan of voorgoed geheel onbruikbaar zijn geworden, dan wel een toestand is ontstaan, welke met een zodanig verlies of een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen;
- b.
het gezichtsvermogen voorgoed geheel verloren is gegaan of een toestand is ontstaan, welke met blindheid is gelijk te stellen;
- c.
onherstelbare krankzinnigheid is ontstaan, of een toestand welke daarmee is gelijk te stellen; of
- d.
een blijvend buitengewoon pensioen is verleend uit hoofde van een invaliditeit van 100 procent.