Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001
Artikel 13
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
02-12-2022, Stcrt. 2022, 33377 (uitgifte: 27-12-2022, regelingnummer: 2022-0000289823)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2022, Stcrt. 2022, 33377 (uitgifte: 27-12-2022, regelingnummer: 2022-0000289823)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Loonbelasting (V)
1.
Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet, worden voorts aangewezen: bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen, voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan of ter zake van de voortbrenging voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2023, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2026 door hem in gebruik wordt genomen.
2.
Tot de bedrijfsmiddelen, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:
- a.
gebouwen;
- b.
schepen;
- c.
vliegtuigen;
- d.
bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994;
- e.
motorrijwielen als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992;
- f.
personenauto's als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, en met uitzondering van personenauto’s waarvan uit het kentekenregister blijkt dat de CO2-uitstoot 0 gram per kilometer is;
- g.
immateriële activa;
- h.
dieren;
- i.
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden, daaronder begrepen de in die wegen en paden liggende bruggen, viaducten, duikers en tunnels;
- j.
bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om — direct of indirect — hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden, uitgezonderd bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders;
- k.
bedrijfsmiddelen waarop uit anderen hoofde willekeurig wordt afgeschreven.
3.
De datum van 1 januari 2026, waarvoor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel dient plaats te vinden, wordt verschoven, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de ingebruikneming door bijzondere omstandigheden is vertraagd. De verschuiving bedraagt zoveel dagen als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd.