Einde inhoudsopgave
Spoorwegwet
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2015
- Bronpublicatie:
19-11-2014, Stb. 2015, 9 (uitgifte: 15-01-2015, kamerstukken: 33904)
- Inwerkingtreding
01-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2015, Stb. 2015, 264 (uitgifte: 30-06-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
De rechthebbende ten aanzien van een rechtstreeks aan de hoofdspoorweg gelegen station draagt ervoor zorg dat reizigers, via de in het station aanwezige hallen, tunnels, trappen en liften, met logische en overzichtelijke routes, een veilige en adequate toegang hebben tot perrons en spoorvoertuigen.
2.
De verplichtingen van een rechthebbende op grond van het eerste lid omvatten met betrekking tot gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit de naleving van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1371/ 2007 van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PbEU 2007, L 315).
3.
Onder station wordt in het eerste lid verstaan: een gebouw of werk dat blijkens zijn constructie en inrichting geheel of gedeeltelijk is bestemd voor aankomst en vertrek van spoorvoertuigen met het oog op het in-, uit- of overstappen van reizigers.
4.
Indien de veilige en adequate toegang tot perrons, laad- of losplaatsen of spoorvoertuigen in het gedrang komt of dreigt te komen, geeft Onze Minister aan de betrokken rechthebbende een bindende aanwijzing ter waarborging van die toegang. Tevens kan Onze Minister aan de betrokken rechthebbende een bindende aanwijzing geven met betrekking tot fysieke voorzieningen ter bevordering van de sociale veiligheid op de stations.
5.
Desgevraagd adviseert de beheerder Onze Minister over de toepassing van het vierde lid.