Aanwijzing bezwaarschriften tegen aanslagen inkomstenbelasting als massaal bezwaar
1 Inleiding
Geldend
Geldend vanaf 28-07-2015. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 26-06-2015
- Bronpublicatie:
26-06-2015, Stcrt. 2015, 18400 (uitgifte: 30-06-2015, regelingnummer: BLKB2015/903M)
- Inwerkingtreding
28-07-2015, terugwerkend tot: 26-06-2015
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
Fiscaal bestuursrecht / Bezwaarfase
De Belastingdienst heeft meer dan 10.000 bezwaarschriften ontvangen die zijn gericht tegen aanslagen inkomstenbelasting 2013. De Belastingdienst verwacht dat nog veel bezwaarschriften zullen volgen nu inmiddels ook aanslagen over 2014 zijn/worden opgelegd.
Deze bezwaarschriften hebben alle betrekking op dezelfde rechtsvraag. Deze rechtsvraag luidt als volgt:
Is de vermogensrendementsheffing zoals vastgelegd in artikel 5.2, eerste lid van de Wet IB 2001, op spaarsaldi naar haar aard in strijd met artikel 1, eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zonder dat in geschil is of sprake is van een schending van de fair balance op grond van een individuele en excessieve last?
Het gaat hierbij alleen om de vraag of de box 3 heffing op spaarsaldi zodanig is dat deze op zichzelf gezien in strijd zou komen met artikel 1, eerste Protocol bij het EVRM. De persoonlijke en individuele omstandigheden van de belastingplichtige spelen daarbij geen rol.
De aanleiding tot de bezwaarschriften is een oproep van de Bond voor Belastingbetalers om bezwaar te maken tegen het vermeende te hoog vastgestelde forfaitair rendement in box 3 voor het voordeel uit sparen.
De Belastingdienst is op goede gronden van oordeel dat de bezwaren op grond van het geldende recht afgewezen moeten worden en dat de administratieve rechter in belastingzaken redelijkerwijs tot hetzelfde oordeel zal komen. Deze verwachting baseert de Belastingdienst mede op recente arresten van de Hoge Raad1.. Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het forfaitaire stelsel niet elke redelijke grond ontbeert, en dat dit stelsel, gelet op de ruime beoordelingsmarge die de fiscale wetgever toekomt, niet strijdig is met het eigendomsgrondrecht. Wel voegt de Hoge Raad daaraan toe dat deze strijd wel zou bestaan als het door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van vier percent voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporig zware last.
Voetnoten
Onder meer HR 3 april 2015 nr. 13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812