Wet opheffing College van beroep studiefinanciering
Artikel VI
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2001
- Bronpublicatie:
22-06-2000, Stb. 2000, 284 (uitgifte: 11-07-2000, kamerstukken: 26960)
- Inwerkingtreding
01-01-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-07-2000, Stb. 2000, 336 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De voorzitter, de vice-voorzitter, het lid of het plaatsvervangend lid van, dan wel de gerechtsauditeur bij het College van beroep studiefinanciering die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet voorkomt op een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde plaatsinglijst[lees: plaatsingslijst], wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet van rechtswege met behoud van bezoldiging benoemd of geplaatst in het voor hem in die plaatsinglijst[lees: plaatsingslijst] genoemde rechterlijk ambt of ambt van gerechtsauditeur bij het voor hem in die plaatsingslijst genoemde gerecht, tenzij hij op dat tijdstip reeds op zijn verzoek in een ander ambt is benoemd of geplaatst.
2.
Indien de voorzitter, een vice-voorzitter of een lid van het College van beroep studiefinanciering ingevolge het eerste lid, dan wel op eigen verzoek, in een ander rechterlijk ambt wordt benoemd, is artikel 7a van de Wet op de rechterlijke organisatie van overeenkomstige toepassing.