Einde inhoudsopgave
Rapport alimentatienormen 2010
83 Rente en kosten van schulden in verband met de eigen woning
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2010
- Bronpublicatie:
01-07-2010, Internet 2010, www.nvvr.org (uitgifte: 01-07-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-2010, Internet 2010, www.nvvr.org (uitgifte: 01-07-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Alimentatie
Door een onderhoudsplichtige betaalde (hypotheek-)rente voor de door hem zelf bewoonde eigen woning (de eigen woning) is op grond van de eigenwoningregeling in de Wet IB 2001 fiscaal aftrekbaar voor zover de (hypotheek)schuld is aangegaan ter verwerving / tot onderhoud van die woning. Voor fiscale partners is het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning en aftrekbare kosten een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, zodat zij kunnen kiezen bij wie deze in de aangifte in aanmerking worden genomen.
Het gegeven dat één van de partijen (fiscale partners) metterwoon uit de gemeenschappelijke (50/50) echtelijke woning vertrekt, heeft fiscale gevolgen. Vanaf dat moment zijn partijen immers in de regel geen partners meer in fiscale zin. Dat betekent dat zij, tenzij in het eerste kalenderjaar van hun uiteengaan voor dat jaar nog is gekozen voor fiscaal partnerschap, niet langer onderling in hun aangiften kunnen ‘schuiven’ met de belastbare inkomsten uit eigen woning. Ook zal de woning voor de vertrokken partij niet meer als eigen woning kwalificeren. De Wet IB 2001 biedt op dit laatste punt wel een overgangsregeling die het tijdelijk en onder omstandigheden mogelijk maakt dat degene die de woning metterwoon heeft verlaten, toch nog een beroep kan doen op de eigenwoningregeling en zijn of haar deel van de rente fiscaal in aftrek kan brengen. Ook het eigen woningforfait dient dan voor zijn of haar deel van de woning te worden aangegeven. Indien het ter beschikking stellen van de woning aan de gewezen partner is te beschouwen als het voldoen aan een onderhoudsverplichting (familierechtelijke of dringende morele plicht, mits in rechte vorderbaar), ontstaat een persoonsgebonden aftrekpost tot het bedrag van het eigen woningforfait, zodat per saldo geen bijtelling plaatsvindt. Voor degene die in de woning is achtergebleven, blijft de door hem of haar betaalde rente voor dat deel dat correspondeert met het aandeel in de eigendom van de woning gewoon aftrekbaar. Ook het eigen woningforfait dient voor dat deel te worden aangegeven. Indien het genot van de woning door de vertrokken ex-partner op grond van een onderhoudsverplichting ter beschikking wordt gesteld, dient ook de andere helft van het eigen woningforfait te worden bijgeteld.
In scheidingssituaties komt het regelmatig voor dat alle hypotheeklasten, ook die ten behoeve van de ex-partner mede-eigenaar, door de meest kapitaalkrachtige van de twee worden voldaan. Gelet op de jurisprudentie is verdedigbaar dat voor een ander betaalde hypotheekrente — indien deze betaling als het voldoen aan een onderhoudsplicht kwalificeert — als alimentatie aftrekbaar is bij de onderhoudsplichtige. Bij de onderhoudsgerechtigde is het bedrag als periodieke uitkering belast, waartegenover dan weer de aftrek staat van de door die partij verschuldigde hypotheekrente op grond van de eigenwoningregeling (per saldo dus geen aftrek, maar wel bijtelling van het gehele forfait). Hoewel de aftrek in dit geval voor de onderhoudsplichtige dus niet als hypotheekrenteaftrek wordt genoten, zou deze, zolang daarvoor geen aparte categorie in het bruto model bestaat, in de berekening wel als zodanig kunnen worden meegenomen.
Bij het volledig betalen van rente door de partner die in de woning is achtergebleven, verdient het aanbeveling om rekening te houden met de omstandigheid dat in de praktijk — indien geen duidelijkheid bestaat over de vraag of en welke mate wordt voldaan aan een onderhoudsverplichting — de voor een ander betaalde rente niet in aftrek wordt toegelaten.
Toepassing van de overgangsregeling is beperkt tot een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum van gescheiden wonen. Nadien is deze regeling niet meer van toepassing en verschuift de voormalige echtelijke woning, voor degene die de woning niet meer bewoont, naar box III. De (hypotheek)rente voor het eigen deel is dan niet meer fiscaal aftrekbaar. Wel strekt de hypotheekschuld in mindering op de in box III te belasten rendementsgrondslag.
Gelet op de complexiteit van de regeling en de toepasselijkheid van verschillende regels in verschillende situaties verdient het aanbeveling in het voorkomende geval bijvoorbeeld De Vakstudie Inkomstenbelasting 2001 te raadplegen.
Zie 123 voor wat betreft de problematiek van onredelijke woonlast.
LET OP Willekeurige toerekening
Sinds 1 januari 2001 is het mogelijk het saldo van de voordelen uit eigen woning (in het algemeen: de (hypotheek)rente en het eigenwoningforfait) fiscaal willekeurig toe te rekenen aan partners. Willekeurige toerekening betekent dat de partners onderling de percentages kunnen vaststellen zolang ze samen maar 100 % van het saldo in aanmerking nemen. Daarbij is niet van belang wie eigenaar is van de woning of wie de (hypothecaire) schuld is aangegaan. Jaarlijks kunnen de partners een nieuwe keuze maken. In het kader van alimentatievaststelling beveelt de werkgroep aan om in het geval de onderhoudsplichtige samenwoont met een verdienende partner, bij de berekening van de woonlasten aan elk van beiden, zowel in het bruto als ook in het netto traject, de helft van de hypotheekrente toe te rekenen. Indien sprake is van een groot inkomensverschil wordt aanbevolen de fiscale aftrek bij de meest verdienende partner te plaatsen en vervolgens de netto woonlast bij helfte tussen de partners te verdelen.