Einde inhoudsopgave
Wet op de orgaandonatie
Artikel 4 [Meerderjarige niet in staat tot redelijke waardering belangen]
Geldend
Geldend vanaf 01-02-1998
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding van deze wijziging is gelijkgesteld met de inwerkingtreding van de wet (24-05-1996, Stb. 370).
- Bronpublicatie:
17-12-1997, Stb. 1997, 660 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken: 25407)
24-05-1996, Stb. 1996, 370 (uitgifte: 11-07-1996, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 22358 Overheid.nl: 22358)
- Inwerkingtreding
01-02-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-01-1998, Stb. 1998, 42 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
26-01-1998, Stb. 1998, 42 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Algemeen
1.
Verwijdering bij leven van een orgaan van een meerderjarige die niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, geschiedt slechts indien het een regenererend orgaan betreft en de verwijdering geen blijvende gevolgen zal hebben voor de gezondheid van de donor en alleen ten behoeve van implantatie bij een bloedverwant tot en met de tweede graad die in levensgevaar verkeert en van wie het levensgevaar niet op andere wijze even goed kan worden afgewend en indien tevens de donor een zwaarwegend belang heeft bij het afwenden van het levensgevaar van bedoelde bloedverwant.
2.
De verwijdering, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet dan nadat toestemming is verkregen van de wettelijke vertegenwoordiger dan wel bij ontbreken van deze van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel dan wel bij ontbreken van dezen van een ouder of meerderjarig kind van de donor, alsmede van de rechtbank.
3.
Degene die het orgaan zal verwijderen, draagt ervoor zorg dat de in het tweede lid bedoelde wettelijke vertegenwoordiger dan wel echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel dan wel ouder of kind alsmede, indien mogelijk, de donor op duidelijke wijze mondeling en desgewenst schriftelijk en desgewenst met behulp van audio-visuele middelen, worden geïnformeerd over de aard en het doel van de verwijdering en de te verwachten gevolgen voor de donor. Tevens vergewist hij zich ervan dat voldaan is aan het eerste en tweede lid.