Einde inhoudsopgave
Besluit toepassing artikel 14, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (bedrijfsfusie)
5.2 De overdrager heeft een opwaarderingsreserve gevormd in de zin van artikel 13ba Wet Vpb 1969
Geldend
Geldend vanaf 31-08-2022
- Bronpublicatie:
12-08-2022, Stcrt. 2022, 22281 (uitgifte: 30-08-2022, regelingnummer: 2022-188681)
- Inwerkingtreding
31-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-2022, Stcrt. 2022, 22281 (uitgifte: 30-08-2022, regelingnummer: 2022-188681)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Fusie en splitsing
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Artikel 13ba Wet Vpb 1969 ziet op de situatie waarin een vordering op een deelneming ten laste van de winst is afgewaardeerd. Deze afwaardering door de schuldeiser moet worden teruggenomen als deze vordering wordt omgezet in aandelen in de schuldenaar, de met de schuldvordering corresponderende schuld gaat functioneren als eigen vermogen of als de schuldvordering geheel of gedeeltelijk wordt prijsgegeven. Winstneming kan op verzoek worden voorkomen door het bedrag van de terug te nemen afwaardering aan een opwaarderingsreserve toe te voegen. Als de deelneming in de schuldenaar vervolgens in waarde stijgt, moet tot het bedrag van de waardestijging een belaste vrijval plaatsvinden van de opwaarderingsreserve (artikel 13ba, vijfde lid, Wet Vpb 1969). Voor de waardestijging wordt niet alleen gekeken naar de aandelen in de schuldenaar die in het bezit zijn van belanghebbende, maar ook naar het bezit van met hem verbonden lichamen. Een overdracht van de deelneming leidt in het algemeen dan ook niet tot vrijval van de opwaarderingsreserve. Zolang de deelneming binnen het concern blijft, kan het vijfde lid jaarlijks worden toegepast bij de overdrager.
De opwaarderingsreserve is geen voor overdracht vatbaar vermogensbestanddeel. De opwaarderingsreserve is bovendien zodanig subjectgebonden, dat ook een eventuele plaatsvervanging door de overnemer met betrekking tot de deelneming de opwaarderingsreserve niet doet overgaan. De opwaarderingsreserve blijft dus bij een bedrijfsfusie achter bij de overdrager.
Een bijzondere situatie doet zich voor als de overnemer en de overdrager direct na de bedrijfsfusie geen verbonden lichamen zijn. Door de bedrijfsfusie is dan verdere toepassing van artikel 13ba Wet Vpb 1969 onmogelijk. De deelneming is dan immers niet meer in het bezit van de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam. De opwaarderingsreserve moet dan onmiddellijk voorafgaande aan de bedrijfsfusie en dus buiten de vrijstelling aan de winst worden toegevoegd, voor zover er op dat moment een stille reserve in de deelneming aanwezig is; een eventueel resterend deel vervalt zonder toevoeging aan de winst (en wel op grond van artikel 13ba, vijfde lid, juncto artikel 13ba, achtste lid, Wet Vpb 1969).