Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 8.17 [Duurzaam verblijfsrecht]
Geldend
Geldend vanaf 17-04-2024
- Bronpublicatie:
09-04-2024, Stb. 2024, 83 (uitgifte: 16-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-04-2024, Stb. 2024, 83 (uitgifte: 16-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft:
- a.
de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad;
- b.
de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad bij een vreemdeling als bedoeld onder a, waarbij mede wordt betrokken de periode waarin hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.15, vijfde lid, onder a, b of c.
2.
Voor de berekening van het ononderbroken verblijf, bedoeld in het eerste lid, vormt geen onderbreking een afwezigheid uit Nederland:
- a.
van ten hoogste zes maanden per jaar;
- b.
om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf achtereenvolgende maanden;
- c.
voor de vervulling van militaire verplichtingen; of
- d.
wegens uitzending voor het verrichten van werkzaamheden, gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf achtereenvolgende maanden.
3.
Bij de berekening van het vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf, bedoeld in het eerste lid, blijft buiten beschouwing de periode die is doorgebracht gedurende de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, terbeschikkingstelling, jeugddetentie of plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
4.
De periode van vijf jaar, bedoeld in eerste lid, geldt niet voor:
- a.
de werknemer of zelfstandige die langer dan drie jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond, die gedurende de laatste twaalf maanden in Nederland werkzaamheden heeft verricht en die op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheid staakt, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
- b.
de werknemer die langer dan drie jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond, die gedurende de laatste twaalf maanden in Nederland werkzaamheden heeft verricht en die zijn werkzaamheden staakt ten gevolge van vervroegde uittreding;
- c.
de werknemer of zelfstandige die zijn werkzaamheden na meer dan twee jaar ononderbroken verblijf in Nederland staakt als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid;
- d.
de werknemer of zelfstandige die in Nederland zijn werkzaamheden staakt wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte waardoor recht is ontstaan op een uitkering die geheel of ten dele ten laste komt van een Nederlandse instelling;
- e.
de werknemer of zelfstandige die, na drie jaar ononderbroken in Nederland werkzaam te zijn geweest en in Nederland te hebben verbleven, werkzaam is in een andere lidstaat, zijn woning in Nederland aanhoudt en daar ten minste eenmaal per week naar terugkeert.
5.
Bij de toepassing van het vierde lid worden als arbeidsperioden mede in aanmerking genomen:
- a.
het naar behoren door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde tijdvak van onvrijwillige werkloosheid waarin de vreemdeling wegens een niet-toerekenbare reden niet heeft gewerkt;
- b.
de periode van afwezigheid of arbeidsonderbreking wegens ziekte of ongeval.
6.
Bij de toepassing van het vierde lid, onder a tot en met d, worden de tijdvakken van werkzaamheid in de lidstaat waarin de betrokkene werkzaam is, aangemerkt als in Nederland vervulde tijdvakken van werkzaamheid.
7.
De in het vierde lid, onder a en b, gestelde voorwaarden inzake de duur van het verblijf en van de werkzaamheid, en de in het vierde lid, onder c en d, gestelde voorwaarde inzake de duur van het verblijf, zijn niet van toepassing indien de echtgenoot of de geregistreerde partner van de werknemer of zelfstandige Nederlander is of de Nederlandse nationaliteit heeft verloren als gevolg van het huwelijk met die werknemer of zelfstandige.
8.
De bij hem in Nederland verblijvende familieleden van de werknemer of zelfstandige hebben duurzaam verblijfsrecht, indien de werknemer of zelfstandige een nationaliteit als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bezit en:
- a.
op grond van het vierde tot en met zevende lid duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft verkregen; of
- b.
tijdens zijn werkzame leven is overleden, voordat hij op grond van het vierde tot en met zevende lid duurzaam verblijfsrecht in Nederland verkreeg, en:
- 1°
hij op het tijdstip van zijn overlijden gedurende twee jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven;
- 2°
zijn overlijden het gevolg was van een arbeidsongeval of beroepsziekte; of
- 3°
zijn echtgenoot de Nederlandse nationaliteit als gevolg van hun huwelijk heeft verloren.