Einde inhoudsopgave
Box 3-besluit
3.2 Defiscalisering vruchtgebruik en bloot eigendom
Geldend
Geldend vanaf 18-05-2024
- Bronpublicatie:
07-05-2024, Stcrt. 2024, 15868 (uitgifte: 17-05-2024, regelingnummer: 2024-5944)
- Inwerkingtreding
18-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-05-2024, Stcrt. 2024, 15868 (uitgifte: 17-05-2024, regelingnummer: 2024-5944)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
In vruchtgebruiksituaties die krachtens bepaalde erfrechtelijke verkrijgingen zijn ontstaan, wordt bij de langstlevende ouder (vruchtgebruiker) de volledige waarde van de goederen in aanmerking genomen (artikel 5.4, vijfde lid, Wet IB 2001). De waarde van de bloot eigendom van de goederen wordt bij het kind niet tot de bezittingen in box 3 gerekend (artikel 5.4, derde lid, Wet IB 2001).
Een voorwaarde voor deze defiscalisering is dat het vruchtgebruik juridisch moet zijn gevestigd (artikel 3:202 BW). In de praktijk is gebleken dat de nabestaanden na het openvallen van de nalatenschap te weinig tijd hebben om het vruchtgebruik in juridisch opzicht te laten vestigen. Dit houdt in dat de defiscalisering niet vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap van toepassing is. Als het vruchtgebruik formeel wordt gevestigd, is de defiscalisering pas vanaf dat moment van toepassing. In de praktijk leidt dit tot misverstanden.
Goedkeuring
Daarom keur ik met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 63 AWR) goed dat de defiscalisering met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap. Ik stel hierbij de voorwaarde dat het recht van vruchtgebruik wordt gevestigd binnen twee jaren na het overlijden van de erflater.