Einde inhoudsopgave
Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010
Artikel 10.3 Overgangsrecht inrichtingen in waterwingebieden
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2010
- Bronpublicatie:
11-06-2010, Provinciaal blad van Noord-Brabant 2010, 172 (uitgifte: 11-06-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-06-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-06-2010, Provinciaal blad van Noord-Brabant 2010, 172 (uitgifte: 11-06-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
1.
Het in artikel 5.1.2.1 gestelde verbod tot het in werking hebben van een inrichting in een waterwingebied is niet van toepassing op een inrichting die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 5.1.2.1 in overeenstemming met de voor die inrichting op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is.
2.
Ten aanzien van een inrichting als bedoeld in het eerste lid, blijven de op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening van toepassing:
- a.
voor een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is verleend: totdat de in het vierde lid bedoelde voorschriften in werking zijn getreden;
- b.
voor een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist: tot de in het vijfde lid bedoelde dag.
3.
Het is verboden een inrichting als bedoeld in het eerste lid, of de werking van een dergelijke inrichting te veranderen indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering naar aard of omvang nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.
4.
Indien voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, een omgevingsvergunning is verleend, verbindt het bevoegd gezag binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikellid, aan de omgevingsvergunning de voorschriften die zijn bedoeld in artikel 5.1.3.2, tweede, derde en vierde lid.
Het bevoegd gezag bepaalt daarbij dat de betreffende voorschriften eerst in werking treden met ingang van het elfde jaar na de inwerkingtreding van dit artikellid, met uitzondering van het voorschrift bedoeld in artikel 5.1.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, 3°, betreffende tussentijds bodemonderzoek, dat direct in werking treedt als het besluit van het bevoegd gezag in werking treedt. Artikel 5.1.5.4 is van toepassing.
5.
Indien voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, geen omgevingsvergunning is vereist, is artikel 5.1.3.3, tweede tot en met tiende lid, van toepassing met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van die artikelen, met uitzondering van het voorschrift bedoeld in artikel 5.1.3.3, zevende lid, onder c, betreffende tussentijds bodemonderzoek, dat direct in werking treedt.