Einde inhoudsopgave
Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
Artikel 10 [Bewijslast]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2005
- Bronpublicatie:
09-09-2004, Stb. 2004, 493 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken: 29008)
- Inwerkingtreding
01-01-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-09-2004, Stb. 2004, 493 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken: 29008)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Justitie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Grondrechten
1.
Indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld.
2.
Indien degene die meent dat te zijnen nadeel is gehandeld in strijd met artikel 2 in rechte feiten aanvoert die kunnen doen vermoeden dat is nagelaten doeltreffende aanpassingen te treffen, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze bepaling is gehandeld.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op vorderingen als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en op beroepen ingesteld door belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.