Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen
Artikel 15
Geldend
Geldend vanaf 04-12-1969
- Bronpublicatie:
14-09-1963, Trb. 1964, 186 (uitgifte: 30-12-1964, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
04-12-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-01-1970, Trb. 1970, 1 (uitgifte: 07-01-1970, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 14 staat het iemand die krachtens de bepalingen van artikel 8, eerste lid, het luchtvaartuig heeft moeten verlaten of krachtens de bepalingen van artikel 9, eerste lid, is overgedragen of het luchtvaartuig heeft verlaten na een handeling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, te hebben begaan en die zijn reis wenst voort te zetten, vrij om zo spoedig mogelijk door te reizen naar een bestemming van zijn keuze, tenzij zijn aanwezigheid wordt vereist door de wet van de staat waar het vliegtuig is geland voor het instellen van een uitleveringsprocedure of strafvervolging.
2.
Onverminderd zijn wetten inzake het binnenkomen van en toelaten tot, en uitlevering en uitwijzing uit zijn grondgebied verleent een Verdragsluitende Staat op welks grondgebied een persoon krachtens de bepalingen van artikel 8, eerste lid, het luchtvaartuig heeft moeten verlaten of krachtens de bepalingen van artikel 9, eerste lid, is overgedragen of het luchtvaartuig heeft verlaten onder de verdenking van een handeling te hebben begaan als bedoeld in artikel 11, eerste lid, deze persoon een behandeling die wat zijn bescherming en beveiliging betreft niet minder gunstig is dan die welke aan onderdanen van die Verdragsluitende Staat onder soortgelijke omstandigheden wordt verleend.