Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1466/97 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 13-12-2011
- Bronpublicatie:
16-11-2011, PbEU 2011, L 306 (uitgifte: 23-11-2011, regelingnummer: 1175/2011)
- Inwerkingtreding
13-12-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-11-2011, PbEU 2011, L 306 (uitgifte: 23-11-2011, regelingnummer: 1175/2011)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Verordening van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 103, lid 5,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (2),
- (1)
Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact uitgaat van gezonde overheidsfinanciën als middel ter versterking van de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei die bevorderlijk is voor het scheppen van werkgelegenheid;
- (2)
Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact bestaat uit deze verordening, die strekt tot versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid, uit Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (3), over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten, en uit de resolutie van de Europese Raad van 17 juni 1997 inzake het stabiliteits- en groeipact (4), waarin, overeenkomstig artikel D van het Verdrag betreffende de Europese Unie, krachtige politieke richtsnoeren worden gegeven om het stabiliteits- en groeipact strikt en tijdig ten uitvoer te leggen en inzonderheid om de middellangetermijndoelstelling in acht te nemen van begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, en om, steeds wanneer informatie beschikbaar is betreffende daadwerkelijke of verwachte aanzienlijke afwijkingen van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn, de corrigerende budgettaire maatregelen te treffen die de lidstaten nodig achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- en convergentieprogramma's te bereiken;
- (3)
Overwegende dat op de lidstaten volgens artikel 104 C in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) een duidelijke, uit het Verdrag voortvloeiende verplichting rust om buitensporige overheidstekorten te vermijden; dat artikel 104 C, lid 1, krachtens punt 5 van het bij het Verdrag gevoegde Protocol (nr. 11) betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland niet van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk tenzij dit land overgaat naar de derde fase; dat de verplichting uit hoofde van artikel 109 E, lid 4, om te streven naar het vermijden van buitensporige overheidstekorten, van toepassing blijft op het Verenigd Koninkrijk;
- (4)
Overwegende dat inachtneming van de doelstelling om op middellange termijn te komen tot begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, de lidstaten in staat zal stellen normale conjunctuurschommelingen op te vangen en het overheidstekort toch binnen de referentiewaarde van 3 % van het bruto binnenlands product (BBP) te houden;
- (5)
Overwegende dat de procedure voor multilateraal toezicht van artikel 121, leden 3 en 4, dient te worden aangevuld met een regeling voor het vroegtijdig signaleren van afwijkingen, op grond waarvan de Raad een lidstaat er in een vroeg stadium op wijst dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat een overheidstekort buitensporig wordt;
- (6)
Overwegende dat de procedure voor multilateraal toezicht van artikel 121, leden 3 en 4, bovendien betrekking moet blijven hebben op alle economische ontwikkelingen in elke lidstaat en in de Gemeenschap, alsmede op de consistentie van het economisch beleid met de in artikel 121, lid 2, bedoelde globale richtsnoeren; dat voor het volgen van deze ontwikkelingen informatie dient te worden gepresenteerd in de vorm van stabiliteits- en convergentieprogramma's;
- (7)
Overwegende dat voortgebouwd moet worden op de nuttige ervaring die tijdens de eerste twee fasen van de Economische en Monetaire Unie is opgedaan met convergentieprogramma's;
- (8)
Overwegende dat de lidstaten die de ene munt aannemen, hierna de ‘deelnemende lidstaten’ te noemen, overeenkomstig artikel 109 J een hoge mate van duurzame convergentie en met name een houdbare situatie op het gebied van hun overheidsfinanciën zullen hebben bereikt; dat het behoud van gezonde begrotingssituaties in deze lidstaten nodig is om de prijsstabiliteit te ondersteunen en de voorwaarden voor duurzame groei van productie en werkgelegenheid te versterken; dat de deelnemende lidstaten middellangetermijnprogramma's (hierna ‘stabiliteitsprogramma's’ te noemen) moeten indienen; dat de belangrijkste inhoudelijke elementen van deze programma's moeten worden bepaald;
- (9)
Overwegende dat de lidstaten die de ene munt niet aannemen, hierna de ‘niet-deelnemende lidstaten’ te noemen, een beleid dienen te voeren dat gericht is op een hoge mate van duurzame convergentie; dat deze lidstaten middellangetermijnprogramma's (hierna ‘convergentieprogramma's’ te noemen) moeten indienen; dat de belangrijkste inhoudelijke elementen van deze programma's moeten worden bepaald;
- (10)
Overwegende dat de Europese Raad in zijn resolutie van 16 juni 1997 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie krachtige politieke richtsnoeren heeft gegeven volgens welke in de derde fase van de EMU een wisselkoersmechanisme, hierna ‘WKM2’ te noemen, wordt ingevoerd; dat de valuta's van de niet-deelnemende lidstaten die tot WKM2 toetreden ten opzichte van de euro een spilkoers zullen hebben, waaraan zij hun beleid kunnen toetsen; dat WKM2 tevens zal helpen die lidstaten en de lidstaten die de euro aannemen, te beschermen tegen ongewenste druk op de valutamarkten; dat niet-deelnemende lidstaten die niet tot WKM2 toetreden, toch om een passend toezicht door de Raad mogelijk te maken, in hun convergentieprogramma een beleid zullen presenteren dat op stabiliteit gericht is, waardoor onjuiste reële wisselkoersverhoudingen en buitensporige schommelingen van de nominale wisselkoersen vermeden worden;
- (11)
Overwegende dat duurzame convergentie van de onderliggende economische waarden een noodzakelijke voorwaarde is voor duurzame wisselkoersstabiliteit;
- (12)
Overwegende dat het noodzakelijk is een tijdschema voor het indienen van stabiliteitsprogramma's en convergentieprogramma's en voor de bijstelling daarvan op te stellen;
- (13)
Overwegende dat ter wille van de doorzichtigheid en een met kennis van zaken te voeren openbaar debat, de lidstaten verplicht moeten worden hun stabiliteits- en convergentieprogramma's openbaar te maken;
- (14)
Overwegende dat de Raad bij de bestudering en de bewaking van de stabiliteits- en de convergentieprogramma's en vooral van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn of het aanpassingstraject in de richting van die doelstelling, rekening dient te houden met de terzake dienende conjuncturele en structurele kenmerken van de economie van elke lidstaat;
- (15)
Overwegende dat in dit verband bijzondere aandacht moet worden geschonken aan begrotingssituaties waarin op significante wijze wordt afgeweken van de middellangetermijndoelstellingen van de overheidstekorten die vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertonen; dat de Raad een vroegtijdig signaal dient te geven teneinde te voorkomen dat een overheidstekort in een lidstaat buitensporig wordt; dat het gepast is dat de Raad, in geval van een aanhoudende budgettaire ontsporing, zijn aanbeveling aanscherpt en openbaar maakt; dat de Raad ten aanzien van niet-deelnemende lidstaten aanbevelingen kan formuleren over maatregelen om uitvoering te geven aan hun convergentieprogramma's;
- (16)
Overwegende dat zowel de convergentie- als de stabiliteitsprogramma's leiden tot het vervullen van de voorwaarden voor economische convergentie als bedoeld in artikel 104 C van het Verdrag,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. C 368 van 6.12.1996, blz. 9.
Advies van het Europees Parlement van 28 november 1996 (PB nr. C 380 van 16.12.1996, blz. 28), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 14 april 1997 (PB nr. C 146 van 30.5.1997, blz. 26) en besluit van het Europees Parlement van 29 mei 1997 (PB nr. C 182 van 16.6.1997).
Zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad.
PB nr. C 236 van 2. 8. 1997, blz. 1.