Einde inhoudsopgave
Mijnbesluit BES
Artikel 74
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing van de Mijnverordening ter uitvoering der Curaçaosche mijnwet, zoals gewijzigd bij het Aanpassingsbesluit openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (27-09-2010, Stb. 366). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
21-09-2010, Stb. 2010, 445 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 389 (uitgifte: 01-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Goederenrecht / Eigendom, bezit en houderschap
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Elke concessie-aanvraag moet behalve van de in het eerste lid van art. 73 genoemde en nog overigens gevorderde stukken, vergezeld gaan van:
- 1°
eene aantooning als bedoeld in art. 86;
- 2°
eene plattegrondteekening in drievoud van het aangevraagde terrein, op geen kleiner schaal dan van 1:20000, na plaatselijke opmeting opgemaakt door den rooimeester of een ander persoon als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, op welke plattegrondteekening nauwkeurig moeten zijn aangegeven:
- a.
de grenzen van het aangevraagd terrein;
- b.
de punten, geschikt voor de afbakening van merkteekens, waarvan twee opeenvolgende op niet meer dan 500 meter afstand mogen gelegen zijn;
- c.
de ligging der ontdekte vindplaats of vindplaatsen;
- d.
de natuurlijke of kunstmatig aangebrachte , ter oriënteering dienende, kenbare vaste punten aan de oppervlakte;
- e.
de astronomische en magnetische meridiaan.
2.
Bij uitzondering kan, indien ten genoege van Onze Minister door den aanvrager overtuigend wordt aangetoond, dat het hem onmogelijk is geweest om over den rooimeester te beschikken, worden volstaan met eene door een ander daartoe naar het oordeel van Onze Minister geschikt persoon verrichte plaatselijke opmeting en daarvan opgemaakte plattegrondteekening.
3.
Wanneer ten genoege van Onze Minister wordt aangetoond, dat de begrenzing van het aangevraagde terrein door vaste merkteekens of anderszins onmiskenbaar is vastgelegd, behoeft de in het tweede lid sub 2°. genoemde kaart niet alle gegevens sub a–e te vermelden.
4.
Wanneer ten genoege van Onze Minister wordt aangetoond, dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde stukken niet dadelijk bij de concessie-aanvraag kunnen worden overgelegd, wordt een termijn van ten langste zes maanden gesteld waarbinnen de aanvrager die stukken moet indienen. De gestelde termijn kan in bijzondere gevallen éénmaal met ten langste drie maanden worden verlengd.