Einde inhoudsopgave
Richtlijn 91/68/EEG inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2005
- Bronpublicatie:
24-06-1994, PbEG 1994, C 241 jo PbEG 1995, L 1 (uitgifte: 01-01-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
24-06-1994, PbEG 1994, C 241 jo PbEG 1995, L 1 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-1994, PbEG 1994, C 241 jo PbEG 1995, L 1 (uitgifte: 01-01-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
24-06-1994, PbEG 1994, C 241 jo PbEG 1995, L 1 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
EU-recht / Marktintegratie
1.
Wanneer een Lid-Staat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de in bijlage B, rubrieken II en III, vermelde ziekten waarvoor schapen en geiten vatbaar zijn, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. Die betreffen met name:
- —
de aard van de ziekte en de wijze waarop de ziekte zich op zijn grondgebied heeft gemanifesteerd,
- —
de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch of pathologisch en epidemiologisch onderzoek en op het feit dat bij de bevoegde instanties verplicht aangifte van die ziekte moet worden gedaan,
- —
de looptijd van het bewakingsprogramma,
- —
eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografische gebied waarvoor dat verbod geldt,
- —
de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.
2.
De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staat ingediende bewijsstukken. De algemene of beperkte aanvullende garanties die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert. Indien de bewijsstukken vóór 1 januari 1992 zijn ingediend, moeten besluiten betreffende de aanvullende garanties vóór 1 juli 1992 worden genomen.
3.
De betrokken Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken met betrekking tot de ziekte. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de procedure van artikel 15 worden gewijzigd of ingetrokken.
4.
De Commissie onderzoekt zo spoedig mogelijk de door Zweden ingediende bewijsstukken met betrekking tot paratuberculose bij schapen en besmettelijke agalactie bij schapen. Na dit onderzoek kan zo nodig het bepaalde in lid 2 van toepassing zijn. De in lid 2 bedoelde passende besluiten worden zo spoedig mogelijk genomen. In afwachting van deze besluiten kan Zweden, gedurende een tijdvak van een jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag, zijn nationale voorschriften die vóór laatstgenoemde datum met betrekking tot deze ziekten van kracht waren, toepassen. Dit tijdvak van een jaar kan zo nodig worden verlengd volgens de procedure van artikel 15.