Regeling ruilmogelijkheden arbeidsvoorwaarden politie (RAP)
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
19-11-2021, Stcrt. 2021, 17956 (uitgifte: 01-12-2021, regelingnummer: 3631148)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-11-2021, Stcrt. 2021, 17956 (uitgifte: 01-12-2021, regelingnummer: 3631148)
- Vakgebied(en)
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De ambtenaar maakt zijn keuze in het kader van de Rap kenbaar door middel van een aanvraag.
2.
De aanvraag wordt ingediend op een door het bevoegd gezag aangegeven wijze en op de door het bevoegd gezag aangegeven tijdstippen.
3.
De ambtenaar overlegt bij de aanvraag een inschrijfbewijs of factuur als bewijsstuk.
4.
Als de aanvraag betrekking heeft op een bepaalde periode wordt in de aanvraag de desbetreffende periode in hele kalendermaanden aangegeven.
5.
Met uitzondering van de keuze voor een fiets voor woon-werkverkeer en een opleiding of studie om een inkomen te verwerven, wordt een gemaakte keuze binnen het kalenderjaar volledig gerealiseerd.
6.
Op een gehonoreerde aanvraag kan gedurende de periode waarop deze betrekking heeft niet meer worden teruggekomen, tenzij sprake is van tussentijds ontslag.
7.
De ambtenaar kan bronnen inzetten tot het moment van ontslag. Indien een gehonoreerde aanvraag doorloopt in een kalenderjaar na ontslag, bestaat geen aanspraak op het fiscale voordeel over het kalenderjaar dat de medewerker niet in dienst is. In geval van ontslag wordt vastgesteld welke in het kader van dit besluit opgebouwde en in geldswaarde uit te drukken aanspraken en aangegane verplichtingen tussen het bevoegd gezag en de ambtenaar op dat moment bestaan. Indien van toepassing vindt verrekening dan wel uitbetaling plaats.
8.
Bij overlijden van de ambtenaar wordt gehandeld zoals in het zevende lid is aangegeven. Een eventueel saldo ten gunste van de werkgever wordt niet teruggevorderd.