Einde inhoudsopgave
Besluit houders van dieren
Artikel 1.3 Verboden gedragingen ten aanzien van dieren
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
14-07-2021, Stb. 2021, 361 (uitgifte: 16-07-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-07-2021, Stb. 2021, 361 (uitgifte: 16-07-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Dierenrecht / Algemeen
Als gedragingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de wet worden aangewezen:
- a.
het zich ontdoen van een dier;
- b.
het schoppen van een dier;
- c.
het zodanig slaan van een dier dat dit letsel ten gevolge heeft;
- d.
het onderwerpen van een dier aan een explosieve, bijtende of brandende stof;
- e.
het weiden van een dier op niet beweidbaar land of, anders dan voor korte duur, weiden op slecht beweidbaar land;
- f.
het zich vervoeren of verplaatsen, het zich laten vervoeren of laten verplaatsen of een ander doen vervoeren of doen verplaatsen op een dier of in of op een vervoermiddel dat wordt voortbewogen door een dier, indien dat vervoeren of verplaatsen de krachten van dat dier kennelijk te boven gaat, of indien het dier daartoe kennelijk niet geschikt is;
- g.
het gebruik van of het vastbinden of aanlijnen van een dier met een voorwerp waarmee het dier door middel van scherpe uitsteeksels pijn kan worden toegebracht;
- h.
het gebruik van apparatuur die geschikt is om aan een hond stroomstoten af te geven, met uitzondering van:
- 1°
het gebruik daarvan bij het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen;
- 2°
het gebruik daarvan in de uitvoering van de taak van de politie of de politietaken van de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 3, onderscheidenlijk artikel 4, van de Politiewet 2012, in de uitvoering van de taken van de krijgsmacht, bedoeld in artikel 97 van de Grondwet, in de uitvoering van een overheidstaak in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel of bij het trainen ten behoeve van de uitvoering van deze taken door de betrokken overheidsorganisatie, voor zover het met dat gebruik beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt;
- 3°
het gebruik van elektrische afrastering.