Einde inhoudsopgave
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing
Artikel 8 [Foltering is uitleveringsdelict]
Geldend
Geldend vanaf 26-06-1987
- Bronpublicatie:
10-12-1984, Trb. 1985, 69 (uitgifte: 10-05-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-06-1987
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-02-1989, Trb. 1989, 20 (uitgifte: 01-01-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
De in artikel 4 bedoelde delicten worden in alle tussen Staten die Partij zijn bestaande uitleveringsverdragen geacht te zijn opgenomen als delicten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan. De Staten die Partij zijn, verbinden zich ertoe, in alle tussen hen te sluiten uitleveringsverdragen zodanige delicten op te nemen als delicten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan.
2.
Indien een Staat die Partij is, uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag en een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Staat die Partij is, waarmede hij geen uitleveringsverdrag heeft. kan hij dit Verdrag als juridische grondslag beschouwen voor uitlevering met betrekking tot zodanige delicten. Uitlevering is onderworpen aan bij de wetgeving van de aangezochte Staat bepaalde andere voorwaarden.
3.
De Staten die Partij zijn en uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen tussen henzelf zodanige delicten als delicten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan, behoudens de bij de wetgeving van de aangezochte Staat bepaalde voorwaarden.
4.
Zodanige delicten worden, ten behoeve van uitlevering tussen Staten die Partij zijn, behandeld alsof zij niet alleen gepleegd waren op de plaats waar zij zich hebben voorgedaan, doch ook op het grondgebied van de Staten die hun rechtsmacht dienen te vestigen overeenkomstig artikel 5, eerste lid.