Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001
Artikel 11a Belastbare winst uit onderneming; vrijstelling voor bosbedrijf
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 12.
- Bronpublicatie:
18-12-2013, Stb. 2013, 569 (uitgifte: 30-12-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2013, Stb. 2013, 569 (uitgifte: 30-12-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Winst
1.
Op verzoek van de belastingplichtige blijven buiten aanmerking de voordelen uit bosbedrijf welke worden behaald door onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip met ingang waarvan op hem de vrijstelling van artikel 3.11, eerste lid, van de wet van toepassing wordt de tot het bosbedrijf behorende bezittingen te stellen op de waarde in het economische verkeer. De vorige volzin is slechts van toepassing indien artikel 3.11, eerste lid, van de wet met ingang van een jaar van toepassing wordt.
2.
De inspecteur stelt het bedrag dat ingevolge het eerste lid buiten aanmerking blijft bij voor bezwaar vatbare beschikking vast.
3.
De voordelen die ingevolge het eerste lid buiten aanmerking blijven, worden alsnog als winst uit onderneming in aanmerking genomen — met dien verstande dat artikel 3.11, eerste lid, van de wet op die voordelen niet van toepassing is — indien de belastingplichtige binnen vijf jaren na het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde vrijstelling op hem van toepassing is geworden, het bosbedrijf of een gedeelte van het bosbedrijf — anders dan ten gevolge van overlijden of onteigening, daaronder begrepen minnelijke onteigening en verkoop ter voorkoming van onteigening — staakt. In geval van staking van een gedeelte van het bosbedrijf worden de in de vorige volzin bedoelde voordelen slechts in aanmerking genomen voorzover deze betrekking hebben op dit gedeelte. De voordelen worden geacht te zijn genoten ten tijde van de staking.
4.
Voor de toepassing van het derde lid wordt niet als een staking aangemerkt een overdracht aan een persoon als bedoeld in artikel 3.63, vierde of vijfde lid, van de wet mits zowel de belastingplichtige als degene aan wie is overgedragen dit schriftelijk verzoekt. Alsdan wordt degene aan wie is overgedragen voor de toepassing van het derde lid geacht in de plaats te zijn getreden van de belastingplichtige.