Einde inhoudsopgave
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 11.78 Einde gebruik gebouw of terrein door niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
30-09-2020, Stb. 2020, 379 (uitgifte: 14-10-2020, kamerstukken: 35297)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden of blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
2.
Bij toepassing van het eerste lid stellen het bestuurscollege en het bevoegd gezag van de betrokken school gezamenlijk vast of voorzieningen in een slechte bouwkundige staat verkeren als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud. Als dat het geval is, worden de daarmee gemoeide kosten verrekend.
3.
De eilandsraad en het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school treffen gezamenlijk een voorziening voor het beslechten van geschillen bij de toepassing van het tweede lid.
4.
De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een geschil over de toepassing van het eerste lid op verzoek besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. Zowel het bestuurscollege als het bevoegd gezag van de school kunnen de Rijksvertegenwoordiger verzoeken een besluit te nemen.
5.
Het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, meldt dit onverwijld aan het bestuurscollege.
6.
Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, het in het vierde lid bedoelde besluit van de Rijksvertegenwoordiger onherroepelijk is geworden, of in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de akte, het onherroepelijk geworden besluit respectievelijk de uitspraak, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES. Door de inschrijving verkrijgt het openbaar lichaam de eigendom.
7.
Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.
8.
De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een geschil over de toepassing van het zevende lid op verzoekbesluiten dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn. Zowel het bestuurscollege als het bevoegd gezag van de school kunnen de Rijksvertegenwoordiger verzoeken om een besluit te nemen. Voordat hij een besluit neemt, hoort de Rijksvertegenwoordiger de wederpartij.
9.
Zodra de in het zevende lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, het in het achtste lid bedoelde besluit van de Rijksvertegenwoordiger onherroepelijk is geworden, of in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, die een beslissing inhoudt als bedoeld in het achtste lid, eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, kan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van het bestuurscollege verhuren.
10.
De toestemming, bedoeld in het negende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste drie jaren. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak steeds worden verlengd met een termijn van ten hoogste drie jaren.
11.
Artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op een verhuur als bedoeld in het negende lid.