Einde inhoudsopgave
Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening
Bijlage A Productomschrijving en beoordeling (bijlage behorend bij de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
27-05-2021, Stcrt. 2021, 28102 (uitgifte: 01-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-04-2023, Stcrt. 2023, 11246 (uitgifte: 19-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1. Onderscheid materialen en chemicaliën
In de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening (hierna: regeling) wordt ten aanzien van producten onderscheid gemaakt tussen materialen en chemicaliën. Grofweg kan gesteld worden dat onder materialen met name producten vallen die worden toegepast voor constructiedoeleinden, zoals opslag- en leidingsystemen en binneninstallaties, terwijl onder chemicaliën de producten vallen die in contact worden gebracht met het te behandelen drink- of warm tapwater of daaraan worden toegevoegd om een kwaliteitsverandering van het water te bewerkstelligen. Hoofdstuk 2 van deze bijlage behandelt de materialen, in hoofdstuk 3 worden de chemicaliën omschreven.
2. Materialen
2.1. Inleiding
De regeling geldt voor alle eindproducten gemaakt uit materialen, organisch en anorganisch of een combinatie hiervan, die in contact kunnen komen met drink- of warm tapwater. De eindproducten moeten voldoen aan de toxicologische, organoleptische en microbiologische eisen zoals deze geformuleerd zijn in de regeling.
Voor de toetsing van een product aan de toxicologische eisen dient van elk product, in overeenstemming met deel A, paragraaf 2.4, van de common approach voor organische materialen, een volledige specificatie van de grond- en hulpstoffen en mogelijke verontreinigingen te worden overgelegd. Bij de omschrijving van de betreffende materialen of producten in deze bijlage is aangegeven welk specificatieniveau gehanteerd wordt. Met specificatieniveau wordt bedoeld dat voor de stoffen die in hoeveelheden kleiner dan het genoemde niveau in de receptuur voorkomen, de in deel A, paragraaf 2.4, van de common approach voor organische materialen bedoelde toxiciteitsgegevens niet overgelegd hoeven te worden, omdat de te verwachten concentratie van deze stoffen in het drink- en warm tapwater niet hoger zal zijn dan 0,1 μg/l, zijnde de Threshold of Toxicological Concern (TTC) waarde voor stoffen met een zogenaamde structural alert voor genotoxiciteit.
De bij de producten genoemde specificatieniveaus zijn van toepassing op zowel individuele stoffen als de som van de stoffen in de betreffende receptuur.
De specificatie van de grond- en hulpstoffen wordt getoetst aan de betreffende positieve lijsten, waarnaar in bijlage B verwezen wordt. Indien een stof niet op de betreffende positieve lijst voorkomt, dan dienen hiervoor de benodigde toxiciteitsgegevens volgens deel A, paragraaf 2.4, van de common approach voor organische materialen, te worden overgelegd. De commissie stelt vast welke MTC voor deze stof dient te gelden. Dit wordt vastgelegd in een standpunt oftewel ‘opinion’ van Nederland die ter toetsing wordt voorgelegd aan de overige samenwerkende common approach lidstaten. Als alle samenwerkende lidstaten akkoord zijn wordt de stof geplaatst op één van de ‘Core Lists’, zoals vermeld is in deel A, paragraaf 1.1 van de common approach voor organische materialen. De commissie bepaalt vervolgens welke onderzoeken er uitgevoerd dienen te worden voor de beoordeling van een product.
Voor de toetsing van een product aan de organoleptische eisen dienen de onderzoeks- en beoordelingsmethoden, opgenomen in bijlage C, in acht te worden genomen.
Voor een toetsing van een product op potentie tot biofilmvorming dienen de onderzoeksmethoden en bijbehorende beoordelingscriteria, genoemd in bijlage C, in acht genomen te worden.
Bij de uitvoering van het onderzoek is het niet noodzakelijk of mogelijk om in alle gevallen alle testen uit te voeren. De keuze voor en uitvoering van de testen die worden uitgevoerd is afhankelijk van de samenstelling van het eindproduct en wordt gemaakt door de commissie.
De beslissing om een migratietest uit te voeren is ook afhankelijk van de concentratie van de relevante stof(fen) in het eindproduct, de verwachte migratiesnelheid van deze stof(fen) en het werkelijke contactoppervlak van het eindproduct met drink- of warm tapwater.
De regeling biedt de mogelijkheid om door middel van berekeningen een schatting te maken van de migratiesnelheid van een stof, waarmee een verwachte concentratie van deze stof in het drink- of warm tapwater kan worden aangegeven.
Indien met de berekening duidelijk aangetoond kan worden dat de MTC niet zal worden overschreden, behoeven laboratoriumtesten niet te worden uitgevoerd. Indien geen analysemethode beschikbaar is, biedt de berekening een mogelijkheid om desondanks tot een conclusie over de toelaatbaarheid van een product te komen.
Hieronder is indicatief aangegeven welke onderzoeks- en beoordelingsmethoden nodig zijn voor de toelating van een bepaald product. De commissie heeft de mogelijkheid anders te beslissen indien de samenstelling of het gebruiksdoel van het te beoordelen product daartoe aanleiding geeft.
2.2. Kunststoffen en elastomeren (rubberproducten)
2.2.1. Algemeen
Voor de beoordeling van kunststoffen en elastomeren geldt de common approach voor organische materialen.
Kunststoffen zijn organische macromoleculaire verbindingen die door polymerisatie worden verkregen uit moleculen met een lager molecuulgewicht of door chemische modificatie van natuurlijke macromoleculen zijn ontstaan (monomeren en andere uitgangsstoffen).
Kunststoffen kunnen worden onderscheiden in thermoplasten (smelten bij opwarming), thermoharders (ontbinden bij opwarming) en elastomeren.
De term ‘rubber’ wordt zowel gebruikt voor elastomeren die via vulkanisatie hun eigenschappen hebben verkregen als voor mengsels van deze elastomeren met één of meer hulpstoffen of additieven. Bij vulkanisatie wordt een netwerk gevormd op moleculaire schaal, gewoonlijk bij verhoogde temperatuur en al dan niet onder druk. Er bestaan ook niet gevulkaniseerde elastomeren, de zogenaamde thermoplastische elastomeren (TPE).
Elastomeren zijn macromoleculaire (natuurlijke en synthetische) verbindingen die zich onderscheiden van de thermoplasten en thermoharders, omdat zij bij temperaturen tussen 18 °C en 29 °C snel en krachtig hun vorm hernemen, indien na sterke vervorming onder invloed van een vervormende kracht de werking daarvan wordt opgeheven.
2.2.2. Thermoplasten
Thermoplasten worden in de drink- of warm tapwatervoorziening veelvuldig toegepast voor leidingsystemen (buizen en fittingen). Veel gebruikte thermoplasten zijn: polyvinylchloride (PVC, PVC-C, PVC-U, PVC-P), polypropeen (PP, PP-R), polyetheen (PE80, PE100, PE-Xa, PE-Xb, PE-Xc, PE-RT), polybuteen (PB), acrylonitril butadieen stryreen (ABS) en polyacetaal (POM). Polysulfon (PPSU — polyfenylsulfon) wordt gebruikt in membraanfiltratiemodules. Ook polytetrafluoretheen (PTFE) wordt in sommige producten toegepast.
2.2.3. Thermoharders
Thermoharders worden in de drink- of warm tapwatervoorziening minder toegepast dan thermoplasten. Voorbeelden van thermoharders zijn epoxy, melamine- en ureumformaldehyde (MF en UF), alkydharsen en polyesterharsen. Van deze kunststoffen worden met name glasvezelversterkte polyesterharsen gebruikt voor de vervaardiging van (onderdelen van) leiding- en opslagsystemen. Coatings (beschermingssystemen) voor metalen en cementgebonden producten kunnen op basis van epoxy's zijn.
2.2.4. Elastomeren
In de drink- of warm tapwatervoorziening worden elastomeren (rubberproducten) met name toegepast voor afdichtingsdoeleinden (rubberringen), flexibele aansluitleidingen en in compensatoren (verbindingsstukken in leidingsystemen voor het opvangen van bewegingen). Veelgebruikte elastomeren zijn: styreen-butadieenrubber (SBR), nitrilrubber (NBR) en EPDM (ethyleen-propyleendieen monomeer). Andere voorbeelden van elastomeren zijn natuurrubber, isopreenrubber, neopreen, polyurethaan (PUR) en siliconenrubber.
De moleculen van elastomeren zijn opgebouwd uit ten minste 500 structurele eenheden. Zij kunnen gechloreerd en/of gebromeerd zijn.
Rubber (gevulkaniseerde) elastomeren zijn vrijwel onoplosbaar in kokend benzeen, methylethylketon of in een azeotropisch mengsel van ethanol en tolueen, maar onder invloed van deze vloeistoffen kan wel zwelling van het elastomeer optreden.
Elastomeren, geen andere stoffen bevattend dan voor de vulkanisatie noodzakelijk is, breken niet, indien zij bij een temperatuur tussen 18 °C en 29 °C worden uitgerekt tot driemaal de aanvankelijke dimensie en krimpen binnen een minuut tot minder dan anderhalf maal de aanvankelijke lengte, wanneer zij tot tweemaal de aanvankelijke lengte worden uitgerekt en gedurende één minuut in deze toestand worden gehouden.
2.2.5. Positieve lijsten voor kunststoffen, elastomeren en rubberproducten
Voor de vervaardiging en verwerking van kunststoffen en elastomeren en natuurlijke en synthetische rubberproducten die in contact (kunnen) komen met drink- of warm tapwater wordt in bijlage B, hoofdstuk 1 verwezen naar de common approach voor organische materialen. De common approach maakt gebruik van positieve lijsten van stoffen. Deze lijsten zijn niet limitatief en sluiten het gebruik van andere stoffen niet uit. Stoffen die niet op de lijsten voorkomen, mogen worden gebruikt indien zij zijn beoordeeld en goedgekeurd volgens hoofdstuk 3 van de regeling.
Additieven zijn stoffen die aan kunststoffen en rubberproducten worden toegevoegd om een technisch effect in het eindproduct te verkrijgen.
Polymerisatiehulpstoffen zijn stoffen die worden gebruikt om een geschikt medium voor polymerisatie te verkrijgen, zoals emulgatoren, oppervlakte-actieve stoffen, stoffen met een bufferwerking, enzovoort.
Monomeren en andere uitgangsstoffen, polymerisatiehulpstoffen en additieven dienen van een goede technische kwaliteit te zijn en mogen niet in grotere hoeveelheden worden gebruikt dan voor de vervaardiging van het eindproduct strikt noodzakelijk is.
2.2.6. Nevenproducten
In eindproducten kunnen aanwezig zijn:
verontreinigingen in de gebruikte monomeren en andere uitgangsstoffen, polymerisatiehulpstoffen, additieven, kleurstoffen en pigmenten;
tussenproducten en oligomeren ontstaan tijdens de polymerisatie;
ontledingsproducten van de gebruikte stoffen.
De toelating van de verontreinigingen, tussenproducten, oligomeren en ontledingsproducten wordt bepaald door de commissie.
De commissie kan in voorkomende gevallen besluiten tot een onderzoek naar onbekende stoffen met behulp van geëigende analysemethoden.
2.2.7. Onderzoek en beoordeling
Voor de uitvoering van het toelatingsonderzoek van kunststoffen en rubberproducten dienen, in overeenstemming met hoofdstuk 3 van de regeling en bijlage C, in het algemeen de volgende onderzoeken te worden uitgevoerd:
- —
beoordeling van de receptuur, toetsing aan de positieve lijsten van bijlage B, vaststelling van MTC's. Voor PVC- en PE-buizen geldt voor de receptuur een specificatieniveau van 0,1% (m/m), voor rubberringen is dit niveau vastgesteld op 0,5% (m/m);
- —
een migratietest;
- —
toetsing van de organoleptische aspecten;
- —
het vaststellen van nagroei.
Voor producten met een relatief klein contactoppervlak waarvoor, in overeenstemming met deel A, onderdeel 5, van de common approach voor organische materialen een conversiefactor < 0,01 d/dm kan worden vastgesteld, kan in het algemeen volstaan worden met een beperkte set aan laboratoriumtesten. De toelatingsonderzoeken die voor deze producten noodzakelijk zijn, zijn vermeld onder de desbetreffende productomschrijvingen. Wordt een product niet genoemd, dan kunnen, dit ter oordeel van de commissie, de volgende aspecten van toepassing zijn:
- —
beoordeling van de receptuur, toetsing aan de positieve lijst van bijlage B, vaststellen van MTC's;
- —
berekenen van de verwachte concentratie in het drink- of warm tapwater van stoffen waarvoor een MTC geldt in overeenstemming met hoofdstuk 3 en/of 4 van bijlage C;
- —
organoleptische aspecten, indien het product niet afdoende kan worden verwijderd (zoals bijvoorbeeld een lijm);
- —
nagroei aspecten.
2.3. Folies
2.3.1. Omschrijving
Een folie, een product in de zin van de regeling, is een relatief dunne laag kunststof die direct in contact kan komen met drinkwater, zoals bij nooddrinkwatervoorzieningen, of kan worden toegepast voor de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bescherming van bodem en grondwater tegen bedreigende stoffen. Folies die worden toegepast voor de bescherming van het milieu worden ook wel geomembranen genoemd.
Voor de vervaardiging van kunststof folies worden in het algemeen drie verschillende PE-soorten gebruikt (zie paragraaf 2.2.2) en een weekgemaakt polyvinylchloride (PVC-P). Deze kunststoffen kunnen versterkt worden met een fijn- of wijdmazig weefsel.
2.3.2. Onderzoek en beoordeling
Voor de uitvoering van het toelatingsonderzoek van kunststof folies dienen, in overeenstemming met hoofdstuk 3 van de regeling en bijlage C, in het algemeen de volgende onderzoeken te worden uitgevoerd:
- —
beoordeling receptuur, toetsing aan de positieve lijsten van bijlage B, vaststelling van MTC's;
- —
een migratietest;
- —
toetsing van de organoleptische aspecten;
- —
vaststelling nagroei aspecten.
De toetsing van de organoleptische aspecten en het vaststellen van de nagroei aspecten zijn niet van toepassing voor geomembranen.
2.4. Membranen
2.4.1. Omschrijving
Afhankelijk van het type filtratie, zoals microfiltratie, ultrafiltratie, nanofiltratie, omgekeerde osmose en elektrodialyse, kunnen membraanfiltratiemodules en de membranen verschillende fysieke uitvoeringen hebben. De modules zijn samengesteld uit verschillende typen materialen. Een kwaliteitsverklaring wordt afgegeven voor de gehele module.
2.4.2. Onderzoek en beoordeling
Uitsluitend die onderdelen van een membraanfiltratiemodule die in direct contact komen met water dat bestemd is voor menselijke consumptie, komen in aanmerking voor onderzoek en beoordeling.
Membranen worden niet onderzocht op organoleptische aspecten, omdat het water dat de membraan gepasseerd heeft nog geen drink- of warm tapwater is en een verdere behandeling kan ondergaan.
Een membraanfiltratiemodule is een samengesteld product en dient bij voorkeur in zijn geheel, zoals het in de praktijk gebruikt wordt, te worden getest volgens NEN-EN 12873-4:2006 (zie hoofdstuk 2.10.3 van deze bijlage en hoofdstuk 1.1.3 van bijlage C). In aanvulling op NEN-EN 12873-4:2006 is deel A, onderdeel 3 van de common approach voor organische materialen van toepassing voor het berekenen van de geschatte concentratie van relevante stoffen in het drinkwater en een toetsing van de geschatte concentratie aan de voor de betreffende stof van toepassing zijnde MTC.
In een uitzonderingsgeval, dit ter beoordeling door de commissie, kunnen de verschillende onderdelen van een membraanfiltratiemodule afzonderlijk getest worden volgens NEN-EN 12873-1:2003 met inachtneming van de instructies van de fabrikant of leverancier ten aanzien van de voorbehandeling van de membraanfiltratiemodule. Voor het schatten van de concentratie van een stof in het drinkwater dienen hierbij de resultaten van de derde migratieperiode te worden gebruikt. De geschatte concentratie in het drinkwater dient volgens deel A, onderdeel 5, van de common approach voor organische materialen, berekend te worden, waarna een toetsing aan de voor de betreffende stof van toepassing zijnde MTC dient te worden uitgevoerd.
Indien de betreffende MTC nog steeds wordt overschreden na de drie migratieperioden van NEN-EN 12873-1:2003 en indien kan worden aangetoond of verwacht dat de migratiesnelheid in de tijd afneemt, dan kan de migratietest worden uitgebreid tot een maximale migratietijd van 30 dagen, overeenkomstig deel A, onderdeel 5, van de common approach voor organische materialen. De beoordeling van een membraanfiltratiemodule vindt plaats op het totale effect (de som) van de verschillende onderdelen.
Indien voor het vaststellen van de migratie gebruik wordt gemaakt van de modelberekening beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage C, dan gelden hierbij de volgende aannames en gegevens:
TTC-waarde: | 0,1μg/l (zie deel A, paragraaf 4.1 van de common approach voor organische materialen) |
Temperatuur / migratietijd: | T = 23 °C en t = 10 dagen (1 × 24 uur + 3 × 72 uur) |
Opbouw module: | Opsomming onderdelen, gebruikte materialen(1) en contactoppervlak met water van de afzonderlijke onderdelen |
Conversiefactor (Fgo): | Per onderdeel afzonderlijk te berekenen |
MTC (niet leidend tot een overschrijding van de TTC-waarde): | Te berekenen op basis van conversiefactor, polymeertype en migrantgrootte |
2.5. Smeermiddelen
2.5.1. Omschrijving
Het betreft hier producten die gebruikt worden voor de smering van onderdelen van drink- of warm tapwaterinstallaties, bijvoorbeeld pompen en sanitaire kranen. De smeermiddelen dienen persistent te zijn gedurende de (economische) levensduur van product waarin of waarbij zij gebruikt worden.
2.5.2. Onderzoek en beoordeling
Het is in het algemeen niet zinvol om smeermiddelen aan een migratietest te onderwerpen. Meestal zal voor de toxicologische aspecten door middel van een beoordeling van de receptuur en berekeningen aangetoond kunnen worden dat het middel voldoet aan de gestelde eisen, met inachtneming van de voorschriften van de leverancier ten aanzien van toepassing en gebruik. Bij de berekening van de geschatte concentratie van een relevante stof in drink- of warm tapwater kunnen in overeenstemming met en in aanvulling op hoofdstuk 4 van bijlage C onder andere de volgende aspecten worden meegenomen:
- •
de gemiddelde gebruikshoeveelheid per toepassing;
- •
het eventueel verdwijnen van oplosmiddel(en) als gevolg van uitdamping;
- •
de (slechte) oplosbaarheid van een smeermiddel;
- •
het (relatief geringe) contactoppervlak van een smeermiddel ten opzichte van het totale oppervlak van een drink- of warm tapwaterinstallatie;
- •
de langsstromende hoeveelheid water.
2.6. Lijmen
2.6.1. Omschrijving
Het betreft hier producten die worden gebruikt voor het maken van lijmverbindingen in thermoplastische en thermohardende leidingsystemen, waarbij het materiaal zorgt voor opvulling van de spleet tussen de buitenkant van de buis en de binnenkant van een hulpstuk en voor de hechting tussen deze twee onderdelen.
2.6.2. Onderzoek en beoordeling
Het is in het algemeen niet zinvol om lijmen aan een migratietest te onderwerpen. Meestal zal voor de toxicologische aspecten door middel van een beoordeling van de receptuur, waarbij een specificatieniveau van 1% (m/m) van toepassing is, en berekeningen aangetoond kunnen worden dat het middel voldoet aan de gestelde eisen met inachtneming van de voorschriften van de leverancier ten aanzien van toepassing en gebruik, zoals droog- en/of uithardtijd. Bij de berekening van de geschatte concentratie van een relevante stof in drink- of warm tapwater kunnen in overeenstemming met en in aanvulling op hoofdstuk 4 van bijlage C onder andere de volgende aspecten worden meegenomen:
- •
de gebruikshoeveelheid per verbinding;
- •
het eventueel verdwijnen van oplosmiddel(en) als gevolg van uitdamping;
- •
het eventueel onderling reageren van uitgangsstoffen (bij thermohardende materialen);
- •
de van toepassing zijnde conversiefactor van het leidingsysteem;
- •
het aantal lijmverbindingen per meter leidingsysteem;
- •
het relatief geringe contactoppervlak van de lijm ten opzichte van het totale oppervlak van een leidingsysteem in contact met drink- of warm tapwater.
2.7. Glijmiddelen
2.7.1. Omschrijving
Het betreft hier middelen die gebruikt worden bij de montage van rubber afdichtingen in leiding- of distributiesystemen van verschillende aard, zoals beton, gietijzer, staal of de uiteenlopende thermoplastische en thermohardende kunststoffen. De rubber afdichtingen kunnen verschillende fysieke vormen hebben (afdichtingsringen, manchetten en dergelijke).
2.7.2. Onderzoek en beoordeling
Het is in het algemeen niet zinvol om glijmiddelen aan een migratietest te onderwerpen. Meestal zal voor de toxicologische aspecten door middel van een beoordeling van de receptuur en berekeningen aangetoond kunnen worden dat het middel voldoet aan de gestelde eisen, met inachtneming van de voorschriften van de leverancier ten aanzien van toepassing en gebruik. Bij de berekening van de geschatte concentratie van een relevante stof in drink- of warm tapwater kunnen in overeenstemming met en in aanvulling op hoofdstuk 4 van bijlage C onder andere de volgende aspecten worden meegenomen:
- •
de gebruikshoeveelheid glijmiddel per verbinding;
- •
de wijze van aanbrengen van een glijmiddel en van de montage van de verbinding;
- •
het eventueel verdwijnen van oplosmiddel(en) als gevolg van uitdamping;
- •
het eventueel verdwijnen van glijmiddel tijdens het voorspoelen van een leidingsysteem als gevolg van het gedrag van alle in een glijmiddel aanwezige stoffen in waterig milieu (oplosbaarheid);
- •
de van toepassing zijnde conversiefactor van het leidingsysteem;
- •
het aantal verbindingen per meter leidingsysteem;
- •
het relatief geringe contactoppervlak van een glijmiddel ten opzichte van het totale oppervlak van een leidingsysteem in contact met drink- of warm tapwater.
2.8. Metallische materialen
2.8.1. Algemeen
Voor de beoordeling van metallische materialen geldt de common approach voor metallische materialen.
2.8.2. Bijzondere bepalingen
2.8.2.1
In aanvulling op de onder 2.8.1 genoemde compositielijst geldt dat tussentijdse beoordeling kan plaatsvinden die kan leiden tot aanpassing van de lijst.
2.8.2.2
In afwijking van de tabel vermeld in paragraaf 2.6 van deel A — Acceptatieprocedure van de common approach geldt voor de parameter bismut een MTC van 50 μg/l en een bijbehorende referentieconcentratie van 45 μg/l.
2.8.2.3
In afwijking op de tabel vermeld in paragraaf 2.6 van deel A — Acceptatieprocedure van de common approach geldt voor de parameter molybdeen een MTC van 30 μg/l en een bijbehorende referentieconcentratie van 15 μg/l.
2.8.2.4
Voor koperen buizen en fittingen geldt een eis voor het koolstofgehalte op het binnen oppervlak volgens respectievelijk NEN-EN 1057:2006+A1:2010 en NEN-EN 1254:1998. Voor buizen met een buitendiameter groter dan 54 mm gemaakt van hard materiaal (R290, volgens EN 1173:2008) en voor fittingen geldt een maximum van 1,0 mg/dm2. Voor overige buizen geldt een maximum van 0,2 mg/dm2. Het koolstofgehalte wordt bepaald volgens de ‘Total carbon’ methode beschreven in NEN-EN 723:2009. Productieprocessen van deze buizen en fittingen bevatten in de regel een stap waarin koolstof tot onder de genoemde eis wordt verwijderd.
2.8.2.5
In bijlage C is gesteld dat metalen niet onderzocht behoeven te worden op mogelijke organoleptische aspecten. De reden hiervoor is dat de MTC's die zijn vastgesteld voor metalen of metaalionen (veel) lager zijn dan de concentraties waarbij organoleptische aspecten een rol gaan spelen.
2.8.2.6
Met uitzondering van de aanwezigheid van mogelijke organische resten op het oppervlak van metalen door het gebruik van hulpmiddelen, zoals smeer- en snijoliën tijdens de productie, eventueel in combinatie met bepaalde oppervlakte-eigenschappen (ruwheid), kan worden uitgesloten dat door deze producten microbiologisch afbreekbare organische verbindingen aan het drink- of warm tapwater worden afgegeven. Metalen worden dan ook niet onderzocht op microbiologische aspecten.
2.9. Cementgebonden producten
Voor de beoordeling van cementgebonden producten is de common approach voor cementgebonden producten van toepassing.
2.9.1. Ontkistingsmiddelen
2.9.1.1. Omschrijving
Ontkistingsmiddelen worden gebruikt bij betonproducten (betonnen buizen en reinwaterkelders) om te voorkomen dat er hechting optreedt tussen het beton en het bekistingmateriaal, zodat bij het verwijderen van de bekisting geen beschadiging van het verharde materiaal plaatsvindt.
2.9.1.2. Onderzoek en beoordeling
Het is in het algemeen niet zinvol om ontkistingsmiddelen aan een migratietest te onderwerpen. Meestal zal voor de toxicologische aspecten door middel van een beoordeling van de receptuur en berekeningen aangetoond kunnen worden dat het middel voldoet aan de gestelde eisen, met inachtneming van de voorschriften van de leverancier ten aanzien van toepassing en gebruik. Bij de berekening van de geschatte concentratie van een relevante stof in drink- of warm tapwater kunnen in overeenstemming met en in aanvulling op hoofdstuk 4 van bijlage C onder andere de volgende aspecten worden meegenomen:
- •
de gebruikshoeveelheid van een ontkistingsmiddel per oppervlakte-eenheid;
- •
het eventueel verdwijnen van oplosmiddel(en) als gevolg van uitdamping;
- •
een realistisch percentage van de oorspronkelijke hoeveelheid van een ontkistingsmiddel dat na verwijdering van de bekisting op het betonnen oppervlak achterblijft;
- •
eventuele stappen om het achtergebleven deel van een ontkistingsmiddel te verwijderen (bijvoorbeeld door afspuiten van een betonnen oppervlak);
- •
het eventueel verdwijnen van ontkistingsmiddel tijdens het voorspoelen van een leiding- of opslagsysteem als gevolg van het gedrag van alle in een ontkistingsmiddel aanwezige stoffen in waterig milieu (oplosbaarheid);
- •
de in deel A, onderdeel 5 van de common approach voor organische materialen genoemde van toepassing zijnde conversiefactor van het leiding- of opslagsysteem.
2.9.2. Curing compounds
2.9.2.1. Omschrijving
Curing compounds worden aangebracht op betonnen oppervlakken na verwijdering van de bekisting met het doel het drogen van de betonmortel te vertragen.
2.9.2.2. Onderzoek en beoordeling
Het is in het algemeen niet zinvol om curing compounds aan een migratietest te onderwerpen. Meestal zal voor de toxicologische aspecten door middel van een beoordeling van de receptuur en berekeningen aangetoond kunnen worden dat het middel voldoet aan de gestelde eisen, met inachtneming van de voorschriften van de leverancier ten aanzien van toepassing en gebruik. Bij de berekening van de geschatte concentratie van een relevante stof in drink- of warm tapwater kunnen in overeenstemming met en in aanvulling op hoofdstuk 4 van bijlage C onder andere de volgende aspecten worden meegenomen:
- •
de gebruikshoeveelheid van een curing compound per oppervlakte-eenheid;
- •
het eventueel verdwijnen van oplosmiddel(en) als gevolg van uitdamping;
- •
eventuele stappen om de curing compound te verwijderen (bijvoorbeeld door afspuiten van een betonnen oppervlak);
- •
het eventueel verdwijnen van curing compound tijdens het voorspoelen van een leiding- of opslagsysteem als gevolg van het gedrag van alle in een curing compound aanwezige stoffen in waterig milieu (oplosbaarheid);
- •
de in deel A, onderdeel 5, van de common approach voor organische materialen genoemde van toepassing zijnde conversiefactor van het leiding- of opslagsysteem.
2.10. Meerlagige en samengestelde producten
2.10.1. Meerlagige producten
Het onderscheid tussen meerlagige en samengestelde producten is in de praktijk niet altijd duidelijk. Onder meerlagige producten worden in dit verband de niet ‘ontleedbare’ producten bedoeld. Samengestelde producten zijn ‘ontleedbaar’, de verschillende onderdelen kunnen afzonderlijk getest worden. In de praktijk worden de volgende meerlagige producten toegepast in de drink- of warm tapwatervoorziening:
- •
kunststofleidingen die voorzien zijn van een organische of anorganische barrièrelaag om de permeatie van verontreinigingen uit de directe omgeving naar het drink- of warm tapwater tegen te gaan;
- •
glasvezelversterkte polyester producten;
- •
folies;
- •
rubber compensatoren.
Voor sommige meerlagige leidingen kan volstaan worden met een beperkte beoordeling van de verschillende lagen. Zie hiervoor 2.10.2.2.
Voor glasvezel versterkte producten betekent de beoordeling dat informatie is vereist over de samenstelling van de binnenlaag (liner), de tussenlaag (effective layer of structural layer) die onder andere glasvezels, glass rovings en polyester weefsel bevat en de buitenlaag (top coat). Aanvullend is informatie over het losmiddel vereist. Als algemene eis geldt dat de glasvezels volledig ingebed dienen te zijn.
2.10.2. Meerlagige producten met een barrièrelaag
2.10.2.1. Omschrijving
Meerlagige producten (leidingen) met een barrièrelaag kunnen onderverdeeld worden in de volgende twee typen:
- a.
Volledige kunststof producten die gewoonlijk uit drie lagen bestaan:
- •
een binnenlaag die in contact komt met drink- of warm tapwater;
- •
een lijmlaag;
- •
een zuurstof werende buitenlaag bestaande uit een etheen-vinylalcohol copolymeer.
- b.
Producten met een aluminium barrièrelaag bestaande uit vijf lagen:
- •
een binnenlaag;
- •
een lijmlaag;
- •
een aluminium laag, in windingen op elkaar gelijmd of in de lengte gelast;
- •
een lijmlaag;
- •
een buitenlaag.
In tegenstelling tot (laser) gelast aluminium kan in windingen op elkaar gelijmd aluminium doorlaatbaar zijn voor chemische stoffen.
2.10.2.2. Onderzoek en beoordeling
De toxicologische, organoleptische en microbiologische aspecten van meerlagige producten dienen onderzocht te worden in overeenstemming met hoofdstuk 2.2 (Kunststoffen en rubberproducten) van deze bijlage.
Het eindproduct dient in zijn geheel onderzocht te worden, waarbij in overeenstemming met de onderzoeksmethoden van bijlage C alleen de binnenlaag in contact wordt gebracht met het (migratie)water.
Voor meerlagige producten met een aluminium laag gelden aanvullend de volgende punten:
- •
de aluminiumlaag dient te voldoen aan de eisen die gelden in overeenstemming met hoofdstuk 2.8 van deze bijlage;
- •
indien de aluminium laag gelijmd (niet gelast) is, dient de beoordeling plaats te vinden op alle lagen waaruit het product is samengesteld, en
- •
indien de aluminium laag gelast is, behoeft voor de buitenste lijmlaag en de buitenlaag geen specificatie van de grond- en hulpstoffen verstrekt te worden; de beoordeling vindt uitsluitend plaats op de binnenlaag en de eerste lijmlaag.
2.10.3. Samengestelde producten
Samengestelde producten bestaan uit twee of meer onderdelen die van verschillende materialen zijn gemaakt, zoals membraanmodules, watermeters, kranen, douchekoppen en boilers met kunststof en metalen onderdelen.
Van de samengestelde producten dient voor alle onderdelen aangegeven te worden uit welke materialen of uit welk materiaal deze zijn gefabriceerd.
Uitsluitend de onderdelen die in contact komen met water dat bestemd is voor menselijke consumptie, of de kwaliteit daarvan kunnen beïnvloeden, dienen voor een toelating onderzocht en beoordeeld te worden in overeenstemming met de methoden van bijlage C en de relevante onderdelen van de common approach (voor organische materialen en metallische materialen), met inachtneming van de voorwaarden die bij de verschillende materialen en producten zijn gesteld. Indien nodig beslist de commissie over de (chemische) specificatie en het specificatieniveau van de betreffende grond- en hulpstoffen.
Indien een samengesteld product getest moet worden, dan dient dit bij voorkeur in zijn geheel, zoals het in de praktijk gebruikt wordt, gedaan te worden. In een uitzonderingsgeval, dit ter oordeel van de commissie, kunnen de verschillende onderdelen afzonderlijk getest worden. De beoordeling vindt hierbij plaats op het totale effect (de som) van de verschillende onderdelen.
3. Chemicaliën
3.1. Inleiding
Chemicaliën zijn vaste, vloeibare en gasvormige stoffen die ten behoeve van de drink- of warm tapwatervoorziening in contact worden gebracht met te behandelen water of drink- of warm tapwater, dan wel daaraan worden toegevoegd met het doel een kwaliteitsverandering van dat water te bewerkstelligen.
Smeer- en glijmiddelen vallen niet onder de chemicaliën.
Onder chemicaliën vallen ook de daaruit samengestelde producten, inclusief biociden als bedoeld in de Biocidenverordening (EU) 528/2012. Op de biociden zijn de artikelen 12 tot en met 17 van hoofdstuk 4 van de regeling van toepassing.
Voor chemicaliën die opgelost of in gasvorm worden gebruikt, is de maximale dosering aangegeven waarop de gestelde limiet betrekking heeft.
Voor de indeling van de chemicaliën worden de volgende vier deelgebieden gehanteerd:
- a.
chemicaliën die in vaste vorm worden gebruikt;
- b.
chemicaliën die opgelost of gesuspendeerd worden gebruikt;
- c.
gassen; en
- d.
chemicaliën die gebruikt worden als biocide in overeenstemming met de Biocidenverordening (EU) 528/2012.
In de deelgebieden zijn de verschillende chemicaliën vooralsnog gerangschikt en beschreven onder de algemene aanduiding van het doel waarvoor zij worden gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn: antiscalants, conditioneringsmiddelen, corrosieremmers, filtermaterialen, ionenwisselaars en adsorberende kunstharsen en vlok(hulp)middelen.
Chemicaliën die als oplossing of in gasvorm worden toegepast, worden voor toelating en controle onderzocht met behulp van een volledige ontsluiting van het product. Hierbij wordt tenminste de aanwezigheid van de verontreinigingen onderzocht die hierna bij de betreffende producten zijn genoemd. De gehalten aan de genoemde componenten in de omschreven productvorm mogen hierbij niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende bestanddelen aangegeven waarden. De commissie kan nadere eisen stellen.
Chemicaliën die in vaste vorm worden gebruikt, dienen onderzocht te worden met de uitloogtest die beschreven is in NEN-EN 12902:2004. De gehalten in het extractiewater mogen niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende bestanddelen aangegeven waarden. Ook voor deze producten kan de commissie nadere eisen stellen.
3.2. Chemicaliën die in vaste vorm worden gebruikt
3.2.1. Bentoniet
3.2.1.1. Omschrijving
Bentoniet (naar de vindplaats Fort Benton in Wyoming, Verenigde Staten) is een op vele plaatsen aangetroffen ruwe klei, die hoofdzakelijk bestaat uit mineralen van de montmorillonietgroep. De chemische formule is
Si4Al2−xMx2+Mx+O10(OH)2.nH2O, waarin x varieert van 0 tot 2.
Bentoniet wordt verkregen via dagbouw en vervolgens fabrieksmatig verpulverd tot de gewenste deeltjesgrootte (95% van het product (m/m) moet een deeltjesgrootte kleiner dan 500 μm hebben) en gedroogd. Door vermenging met natriumcarbonaat tijdens het verpulveren kan het bivalente metaal (in het algemeen Ca2+) gedeeltelijk worden vervangen door Na+, waarmee de zweleigenschappen van bentoniet toenemen. Het product is daarna beschikbaar in poedervorm (wit tot lichtbruin of groen) in veel gradaties afhankelijk van de zuiverheid en de Na+ concentratie. Het CAS-nummer van bentoniet is 1302-78-9.
3.2.1.2. Toepassing
In de drink- of warm tapwatervoorziening kunnen voor bentoniet de volgende drie toepassingen worden onderscheiden:
- •
als vlokmiddel voor de behandeling van water bestemd voor menselijke consumptie, zoals omschreven in NEN-EN 13754:2009;
- •
als afdichtingsmiddel voor een boorgat rond de buis van een waterwinput ter voorkoming van een verontreiniging van het grondwater dat bestemd is voor de bereiding van drink- of warm tapwater, bij (het boren van) tunnels en voor het afdekken van afvalbergen; en
- •
als bodembekleding voor bijvoorbeeld spaarbekkens.
3.2.1.3. Onderzoek en beoordeling
Bentoniet dat toegepast wordt in de drink- of warm tapwatervoorziening dient met betrekking tot de chemische en fysische samenstelling en eigenschappen te voldoen aan NEN-EN 13754:2009. Voor het toelatings- en controleonderzoek voor bentoniet dient het vrijkomen van de in de onderstaande tabel genoemde zware metalen bepaald te worden aan de hand van de uitloogtest volgens NEN-EN 12902:2004. De gehaltes van de afzonderlijke zware metalen mogen hierbij niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende parameter aangegeven waarden, uitgedrukt in μg/l. In voorkomende gevallen, dit ter beoordeling van de commissie, kan bij de beoordeling van bentoniet gebruik worden gemaakt van gegevens van een zuiverheidsonderzoek dat in het kader van een andere toelating is uitgevoerd. De gehaltes aan zware metalen dienen hierbij te voldoen aan de waarden voor de kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’, bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
3.2.2. Boorhulpmiddelen
Boorhulpmiddelen worden toegepast bij het aanleggen van putten voor grondwaterwinning ter versterking van de boorgatwand. Het middel wordt tijdens het boren van de put toegevoegd aan het zogenaamde werkwater (mengsel van aanwezig grondwater en toegevoegd water) in relatief geringe hoeveelheden. Het werkwater wordt met het boorhulpmiddel na het boren van de put verwijderd. De put wordt vervolgens ingericht voor de winning van grondwater, schoon gepompt en in bedrijf genomen.
In de praktijk kunnen sporen van boorhulpmiddelen in drink- of warm tapwater terecht komen. Op grond hiervan dienen boorhulpmiddelen volledig gespecificeerd te worden. Het middel is toelaatbaar indien, in overeenstemming met de beoordelingsmethoden van de onderdelen 3 en 5 van deel A van de common approach voor organische materialen geen nadelige effecten voor de gezondheid van de consument te verwachten zijn.
Afhankelijk van de samenstelling van een boorhulpmiddel kan, analoog aan wat onder 3.2.1.3 voor bentoniet is beschreven, een toetsing aan de waarden voor de kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’, bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit, noodzakelijk zijn.
3.2.3. Filtermaterialen
Onder ‘filtermaterialen’ vallen in dit verband silicazand, silicagrind, actieve kool, antraciet, granaatzand, calciumcarbonaat en dolomiet.
De toepassing van actieve kool, in korrelvorm of als poeder, is een scheidingsmethode (adsorptie) die strikt genomen niet onder filtratie valt, maar uit praktisch oogpunt wel hieronder geplaatst kan worden. Poederkool wordt in de zuivering continu gedoseerd aan het te behandelen water en wordt in een later stadium weer afgevangen via coagulatie, sedimentatie of filtratie.
Calciumcarbonaat en dolomiet zijn producten die deeltjes kunnen verwijderen, maar in feite gebruikt worden als conditioneringsmiddel, waarbij het te behandelen water over een bed met het conditioneringsmiddel wordt geleid.
3.2.3.1. Silicazand, silicagrind en antraciet
Silicazand, silicagrind worden beschreven in NEN-EN 12904:2005, antraciet in NEN-EN 12909:2012.
Silicazand, silicagrind en antraciet dienen getest te worden met de uitloogtest voor granulaten volgens NEN-EN 12902:2004.
Afwijkend van paragraaf 6.3.4.1 van NEN-EN 12902:2004 dient er na de backwash niet tweemaal, maar negen keer gedurende 10 minuten gespoeld te worden met een bedvolume extractiewater. Het tiende bedvolume extractiewater dat hierna wordt toegevoegd en gedurende 30 minuten in de kolom blijft staan, wordt gebruikt voor het analyseren van de hierna genoemde parameters. De concentratie van deze parameters in het extractiewater mag niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende parameter aangegeven waarde:
Parameter | Maximale concentratie in extractiewater (μg/l) |
---|---|
Antimoon | 0,5 |
Arseen | 1 |
Cadmium | 0,5 |
Chroom | 5 |
Kwik | 0,1 |
Lood | 1 |
Nikkel | 2 |
Seleen | 1 |
3.2.3.2. Actieve kool in korrelvorm
Onbewerkte actieve kool in korrelvorm wordt omschreven in NEN-EN 12915-1:20091..
Actieve kool in korrelvorm dient getest te worden met de uitloogtest voor granulaten volgens NEN-EN 12902:2004. Afwijkend van paragraaf 6.3.4.1 van NEN-EN 12902:2004 dient er na de backwash niet tweemaal, maar negen keer gedurende 10 minuten gespoeld te worden met een bedvolume extractiewater. Het tiende bedvolume extractiewater dat hierna wordt toegevoegd en gedurende 30 minuten in de kolom blijft staan, wordt gebruikt voor het analyseren van de hierna genoemde parameters. De concentratie van deze parameters in het extractiewater mag niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende parameter aangegeven waarde:
Parameter | Maximale concentratie in extractiewater (μg/l) |
---|---|
Aluminium | 30 |
Antimoon | 0,5 |
Arseen | 1 |
Benzo(a)pyreen | 0,01 |
Cadmium | 0,5 |
Chroom | 5 |
Cyaniden | 5 |
Kwik | 0,1 |
Lood | 1 |
Nikkel | 2 |
PAK's (zie noten 1 en 2) | 0,1 |
Seleen | 1 |
Noot 1: In overeenstemming met bijlage A bij het Drinkwaterbesluit dienen de volgende PAK's bepaald te worden: pyreen, benzo(a)antraceen, benzo(ghi)peryleen, fenantreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, anthraceen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, chryseen en fluorantheen (benzo(a)pyreen is in het Drinkwaterbesluit afzonderlijk opgenomen).
De waarde van 0,1 μg/l is de som van deze gespecificeerde verbindingen met een concentratie hoger dan de detectiegrens. Noot 2: De onder noot 1 genoemde PAK's en benzo(a)pyreen behoeven alleen maar gemeten te worden bij geëxtrudeerde kool waarbij coal tar pitch gebruikt is als bindmiddel.
3.2.3.3. Actieve kool in poedervorm
Actieve kool in poedervorm wordt omschreven in NEN-EN 12903:2009.
Actieve kool in poedervorm dient getest te worden met de uitloogtest voor poeders volgens NEN-EN 12902:2004. Van de hierna genoemde parameters mag de concentratie in het extractiewater niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende parameter aangegeven waarde:
Component | Maximale concentratie in extractiewater(μg/l) | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|---|
Aluminium | 30 | 3 |
Antimoon | 0,5 | 0,05 |
Arseen | 1 | 0,1 |
Cadmium | 0,5 | 0,05 |
Chroom | 5 | 0,5 |
Cyaniden | 5 | 0,5 |
Kwik | 0,1 | 0,01 |
Lood | 1 | 0,1 |
Nikkel | 2 | 0,2 |
Seleen | 1 | 0,1 |
Noot: Voor een uitdrukking van de eisen in mg/kg overeenkomstig NEN-EN 12903:2003 dient in de uitloogtest volgens NEN-EN 12902:2004 10g poederkool gedurende 24 uur in contact te zijn geweest met 1 liter water. Indien andere hoeveelheden poederkool gebruikt worden, dan dienen de gemeten concentraties lineair geëxtrapoleerd te worden naar een test met 10g poederkool per liter.
3.2.3.4. Granaatzand
Granaatzand wordt omschreven in NEN-EN 12910:2012.
Granaatzand dient getest te worden met de uitloogtest voor granulaten volgens NEN-EN 12902:2004. Afwijkend van paragraaf 6.3.4.1 van NEN-EN 12902:2004 dient er na de backwash niet tweemaal, maar negen keer gedurende 10 minuten gespoeld te worden met een bedvolume extractiewater. Het tiende bedvolume extractiewater dat hierna wordt toegevoegd en gedurende 30 minuten in de kolom blijft staan, wordt gebruikt voor het analyseren van de hierna genoemde parameters. De concentratie van deze parameters in het extractiewater mag niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende parameter aangegeven waarde:
Parameter | Maximale concentratie in extractiewater (μg/l) |
---|---|
Antimoon | 0,5 |
Arseen | 1 |
Cadmium | 0,5 |
Chroom | 5 |
Kwik | 0,1 |
Lood | 1 |
Nikkel | 2 |
Seleen | 1 |
3.2.3.5. Calciumcarbonaat
Calciumcarbonaat is omschreven in NEN-EN 1018:2013.
Calciumcarbonaat dient een zuiverheid van minimaal 98% te hebben.
Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg droog product van toepassing:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Antimoon | 3 |
Arseen | 3 |
Cadmium | 2 |
Chroom | 10 |
Kwik | 0,5 |
Lood | 10 |
Nikkel | 10 |
Seleen | 5 |
Bij de bewerking van calciumcarbonaat kunnen maalhulpmiddelen gebruikt worden. De aanvrager van een kwaliteitsverklaring dient voor dergelijke middelen de benodigde informatie te verschaffen over receptuur, samenstelling en gebruikte hoeveelheid. Voor de stoffen uit de receptuur van het maalhulpmiddel wordt een MTC vastgesteld, zoals beschreven in deel A, onderdeel 3 van de common approach voor organische materialen. Door middel van een berekening op basis van een realistische worst case situatie wordt vastgesteld of voor de betreffende stoffen de concentratie in drink- of warm tapwater aan de MTC voldoet.
Calciumcarbonaat behoeft niet te worden onderzocht op cyaniden en PAK's.
3.2.3.6. Dolomiet
Dolomiet (half gebrand, met de chemische formule CaCO3.MgO) wordt omschreven in NEN-EN 1017:2014.
Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg droog product van toepassing:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Antimoon | 3 |
Arseen | 3 |
Cadmium | 2 |
Chroom | 10 |
Kwik | 0,5 |
Lood | 10 |
Nikkel | 10 |
Seleen | 5 |
Bij de bewerking van dolomiet kunnen maalhulpmiddelen gebruikt worden. De aanvrager van een kwaliteitsverklaring dient voor dergelijke middelen de benodigde informatie te verschaffen over receptuur, samenstelling en gebruikte hoeveelheid. Voor de stoffen uit de receptuur van het maalhulpmiddel wordt een MTC vastgesteld, zoals beschreven in deel A, onderdeel 3 van de common approach voor organische materialen. Door middel van een berekening op basis van een realistische worst case situatie wordt vastgesteld of voor de betreffende stoffen de concentratie in drink- of warm tapwater aan de MTC voldoet. Dolomiet behoeft niet te worden onderzocht op cyaniden en PAK's.
3.2.4. Ionenwisselaars en adsorberende kunstharsen
Ionenwisselaars (zowel anionisch als kationisch) worden gebruikt om de watersamenstelling te veranderen, bijvoorbeeld voor ontharding. Adsorberende kunstharsen worden toegepast voor de verwijdering van ongewenste stoffen uit water.
Ionenwisselaars en adsorberende kunstharsen dienen getest te worden in overeenstemming met NEN-EN 12873-3:2006 (zie bijlage C, paragraaf 1.4) met inachtneming van de instructies van de leverancier ten aanzien van eventuele voorbehandelingen.
3.3. Chemicaliën die als oplossing worden gebruikt
3.3.1. Antiscalants
Antiscalants of scale-inhibitors worden omschreven in NEN-EN 15039:2014, 15040:2014 en 15041:2014. Deze worden onder andere toegepast bij installaties voor ontzouting van (brak) water en zeewater tot drink- of warm tapwater. Het betreft verdampingsinstallaties (destillatie) en membraanfiltratie-installaties. Antiscalants worden continu gedoseerd aan het ruwe water teneinde het afzetten van slecht oplosbare zouten (scaling) dan wel vorming van een biofilm (fouling) te voorkomen of verminderen.
Bij verdampingsinstallaties kan het antiscalant via overspatten (carry-over) terecht komen in het destillaat, dat wordt opgewerkt tot drink- of warm tapwater. Onder normale omstandigheden bedraagt de carry-over circa 0,4% en in de worst case situatie circa 4%. In het algemeen vindt bewaking plaats op basis van het zoutgehalte in het destillaat, waarmee wordt voorkomen dat de carry-over van het ruwe (zoute) water en daarmee tevens van het antiscalant te groot wordt. De maximaal te verwachten concentraties in drink- of warm tapwater bij carry-over worden berekend op basis van de volgende gegevens:
- •
de volgens de receptuur in het product aanwezige concentraties van (grond)stoffen, inclusief eventuele verontreinigingen en, indien van toepassing, residuele gehaltes aan monomeren;
- •
de maximale dosering, en
- •
het percentage carry-over in de worst case situatie.
Bij membraanfiltratie worden antiscalants uitsluitend toegepast bij installaties die zijn uitgerust met nanofiltratie (NF) of omgekeerde-osmose membranen (RO). Afhankelijk van het type membraan en de molecuulgrootte bedraagt de verwijderbaarheid van stoffen minimaal 3 logeenheden. Kleine moleculen zullen de membranen echter volledig passeren en in het productwater terecht komen. De grens ligt bij 200 D voor NF-membranen respectievelijk 50 D voor RO-membranen.
Het antiscalant kan alleen via doorslag en lekkage terecht komen in het productwater, waaruit het drinkwater wordt bereid. Onder normale omstandigheden zal maximaal 0,1% van de gedoseerde hoeveelheid antiscalant in het drinkwater terecht komen. In het algemeen vindt een integriteitbewaking van de membranen plaats, waardoor eventuele scheuren in het membraan snel worden gesignaleerd. Hiermee wordt voorkomen dat, behalve onvoldoende gezuiverd water, ook te veel van het antiscalant in het productwater terecht komt.
De maximaal te verwachten concentraties in drink- of warm tapwater worden berekend op basis van de volgende gegevens:
- •
de volgens de receptuur in het product aanwezige concentratie van (grond)stoffen, incl. eventuele verontreinigingen en, indien van toepassing, residuele gehaltes aan monomeren;
- •
toepassingsgebied;
- •
de maximale dosering;
- •
molecuulgewichten van de stoffen uit de receptuur, inclusief verontreinigingen en, indien van toepassing, residuele monomeren;
- •
type membraan (NF of RO), en
- •
het percentage doorslag/lekkage.
3.3.2. Conditioneringsmiddelen
Conditioneringsmiddelen worden bij de bereiding van drink- of warm tapwater toegepast om een optimale samenstelling van het drinkwater te verkrijgen. Toevoeging van conditioneringsmiddelen hebben onder meer als doel om corrosieverschijnselen en hinderlijke afzettingen in het distributiesysteem te beperken en het comfort van de gebruikers te verhogen door het leveren van ‘zacht water’.
3.3.2.1. Calciumhydroxide (Ca(OH)2) en calciumoxide (CaO)
Een omschrijving van calciumhydroxide en calciumoxide is weergegeven in NEN-EN 12518:2014.
Calciumhydroxide (gebluste kalk of kalkhydraat) wordt toegepast bij de ontharding van hard water, veelal met behulp van korrelreactoren. Het wordt geleverd in vaste vorm of als kalkmelksuspensie. Calciumoxide (ongebluste kalk) wordt ter plekke ‘geblust’ met water waarbij een suspensie van calciumhydroxide (kalkmelk) ontstaat.
In het algemeen wordt een onthardingsstap gevolgd door een filtratiestap om de carry-over van kalkdeeltjes af te vangen. Daarmee worden dan tevens de via het calciumhydroxide geïntroduceerde verontreinigingen gedeeltelijk verwijderd.
Bij de productie van calciumoxide kunnen maalhulpmiddelen gebruikt worden. De aanvrager van een kwaliteitsverklaring dient over dergelijke middelen de benodigde informatie met betrekking tot receptuur, samenstelling en gebruikte hoeveelheid te verschaffen. Voor de stoffen uit de receptuur van het maalhulpmiddel wordt een MTC vastgesteld volgens deel A, onderdeel 3 van de common approach voor organische materialen een MTC vastgesteld. Door middel van een berekening op basis van een realistische worst-case situatie wordt vastgesteld of voor de betreffende stoffen de concentratie in drink- of warm tapwater aan de MTC voldoet.
De maximale dosering bedraagt voor beide middelen 135 mg Ca per liter te behandelen water.
Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg droog product van toepassing, waarbij geen rekening gehouden wordt met een mogelijke verwijdering in de verdere zuivering:
Component | Maximale gehalte in mg/kg | |
---|---|---|
Ca(OH)2 | CaO | |
Antimoon | 3 mg/kg | 3 mg/kg |
Arseen | 5 mg/kg | 5 mg/kg |
Cadmium | 2 mg/kg | 2 mg/kg |
Chroom | 20 mg/kg | 20 mg/kg |
Kwik | 0,3 mg/kg | 0,3 mg/kg |
Lood | 10 mg/kg | 10 mg/kg |
Nikkel | 10 mg/kg | 10 mg/kg |
Seleen | 3 mg/kg | 3 mg/kg |
Bij het gebruik van calciumhydroxide en calciumoxide kan de concentratie van aluminium in het water toenemen. Bij een (dreigende) overschrijding van een waarde voor aluminium van 30 μg/l dient dit, in overeenstemming met het Drinkwaterbesluit, aan de toezichthouder gemeld te worden.
3.3.2.2. Natriumcarbonaat (Na2co3)
Natriumcarbonaat dat gebruikt wordt voor de behandeling van water bestemd voor menselijke consumptie is omschreven in NEN-EN 897:2012.
Natriumcarbonaat (gecalcineerde soda (licht), lichte soda) wordt gebruikt bij ontharding en een correctie van de pH.
Natriumcarbonaat wordt verkregen door een natriumchlorideoplossing te verzadigen met ammoniak en koolzuur, waardoor natriumbicarbonaat gevormd wordt en neerslaat. Na filtratie wordt door verhitting natriumcarbonaat, waterdamp en koolzuur gevormd. Laatstgenoemde twee componenten ontwijken en het natriumcarbonaat wordt gekoeld en opgeslagen in silo's. De maximale dosering bedraagt 60 mg Na2CO3 per liter te behandelen water. Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg product van toepassing, waarbij geen rekening gehouden wordt met een mogelijke verwijdering in de verdere zuivering:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Arseen | 17 |
Cadmium | 8,5 |
Chroom | 85 |
Kwik | 2 |
Lood | 17 |
Nikkel | 34 |
3.3.2.3. Natriumhydroxide (NaOH)
Natriumhydroxide toegepast voor de behandeling van water bestemd voor menselijke consumptie is omschreven in NEN-EN 896:2012.
Natriumhydroxide wordt gebruikt bij de ontharding met behulp van korrelreactoren. Daarnaast wordt het, in een veel lagere dosering, op verschillende plaatsen in het productieproces gebruikt voor pH-correctie. Natriumhydroxide wordt in het algemeen geleverd als waterige oplossing in een concentratie variërend van 20% tot 50%. Het wordt verkregen door elektrolyse van natriumchloride met behulp van diverse procedés. Het betreft continue processen waarbij in het algemeen sprake is van zeer geringe hoeveelheden verontreinigingen.
De maximale dosering bedraagt 130 mg NaOH per liter te behandelen water.
Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg product (als oplossing in water) van toepassing, waarbij geen rekening gehouden wordt met een verwijdering in de verdere zuivering:
Component | Maximale gehalte in mg/kg | ||
---|---|---|---|
NaOH 50% | NaOH 33% | NaOH 20% | |
Arseen | 4 | 2,5 | 1,5 |
Cadmium | 2 | 1,3 | 0,8 |
Chroom | 20 | 13 | 8 |
Kwik | 0,4 | 0,3 | 0,15 |
Lood | 4 | 2,5 | 1,5 |
Nikkel | 8 | 5 | 3 |
3.3.2.4. Zoutzuur (HCl)
Zoutzuur bestemd voor de behandeling van water voor menselijke consumptie is beschreven in NEN-EN 939:2009.
Zoutzuur wordt voor diverse doeleinden toegepast bij de drinkwaterproductie, zoals voor decarbonisatie van aanmaakwater voor kalkmelk en voor pH-verlaging van het effluent van pelletreactoren en van het voedingswater van membraanfiltratie-installaties. Het wordt in het algemeen geleverd als een oplossing van 33% of 36% in water. Het wordt geproduceerd door een reactie van chloorgas met waterstof, waarna het waterstofchloridegas wordt geabsorbeerd in gedemineraliseerd water.
De maximale dosering bedraagt 100 mg HCl per liter te behandelen water.
Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg (als oplossing in water) van toepassing, waarbij geen rekening gehouden wordt met een verwijdering in de verdere zuivering:
Component | Maximale gehalte in mg/kg | |
---|---|---|
HCl (33%) | HCl (36%) | |
Arseen | 3,4 | 3,7 |
Cadmium | 1,7 | 1,9 |
Chroom | 17 | 19 |
Kwik | 0,4 | 0,4 |
Lood | 3,4 | 3,7 |
Nikkel | 6,8 | 7,4 |
3.3.3. Vlok(hulp)middelen
Als vlokmiddelen worden met name anorganische ijzer- en aluminiumzouten toegepast. Bij de drinkwaterbereiding worden deze stoffen ingezet bij coagulatie/flocculatie en sedimentatie van oppervlaktewater om de in het water aanwezige zwevende stof gemakkelijker en beter te kunnen verwijderen. Van het toegevoegde vlokmiddel wordt 98% verwijderd bij de sedimentatiestap en de rest bij de navolgende snelfiltratiestap.
Daarnaast worden ook vlokhulpmiddelen toegepast om de werking van de vlokmiddelen te ondersteunen. Dit betreft producten op basis van zetmeel of polyacrylamide. Ze worden altijd gebruikt in combinatie met vlokmiddelen.
Vlokmiddelen kunnen geproduceerd worden uit afvalproducten van de (chemische) industrie met een hoog ijzer- of aluminiumgehalte. In het algemeen zijn voor deze producten de gehaltes aan zware metalen en cyaniden toxicologische relevant.
3.3.3.1. Vlokmiddelen op basis van aluminium
Het betreft hier de volgende middelen:
- —
aluminiumhydrochloride;
- —
aluminiumsulfaat;
- —
gebasifieerd aluminiumsulfaat;
- —
polyaluminiumchloride.
Aluminiumchloride en aluminiumhydrochloride worden omschreven in NEN-EN 881:2004, aluminiumsulfaat in NEN-EN 878:2004.
De chemische formule van de werkzame bestanddelen is: Al2Cl(n)(OH)(m)(SO4)(p)·(q)(H2O).
Voorbeelden van enige toegepaste middelen zijn:
Formule | CAS-nr. | Molecuulmassa |
---|---|---|
Al2Cl(OH)5·2-3 H2O | 12042-91-0 | 210,5–228,5 |
Al2Cl3(OH)3 | 12445-51-0 | 211,3 |
Al2Cl3(OH)2,5(SO4)0,25 | 39290-78-3 | 226,9 |
Al2(SO4)3·14 H2O | 17927-65-0 | 594,3 |
Al2(SO4)0,55(OH)3Cl1,6 | 214,5 |
Vlokmiddelen op basis van aluminium zijn als vaste stof een wit tot lichtbruine poeder, of komen voor in wit tot lichtbruine nootjes of brokken, met een gehalte van maximaal 470 g/kg aluminiumoxide, overeenkomend met ongeveer 250 g/kg Al. In vloeibare vorm zijn ze een heldere tot licht troebele, viskeuze, kleurloze tot lichtgele vloeistof. Het gehalte aan aluminiumoxide hierin is maximaal 235 g/kg, overeenkomend met ongeveer 125 g/kg Al. De dichtheid bij 20 °C varieert van 1,2 tot 1,35 kg/dm3.
Er zijn twee verschillende bereidingsprocedures, die uitgaan van een behandeling van aluminium(hydr)oxide met zoutzuur ofwel zwavelzuur.
Producten op basis van polyaluminiumchloride worden verkregen door behandeling van aluminiumoxide (eventueel in combinatie met aluminiumsulfaat) met zoutzuur.
Producten op basis van aluminiumsulfaat worden verkregen door behandeling van aluminiumhydroxide met zwavelzuur, eventueel aangevuld door een verdere reactie met zoutzuur in aanwezigheid van geselecteerde krijtsoorten.
De maximale dosering dient 15 mg aluminium per liter te behandelen water te zijn.
De gehalten aan de hieronder genoemde componenten in de omschreven productvorm mogen niet hoger zijn dan de bij de desbetreffende bestanddelen aangegeven waarden:
Gehalte (in g/kg) aan werkzaam bestanddeel in het afgeleverde product | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
als Al2O3 | 83 | 100 | 150 | 170 | 180 | 235 | 470 |
als Al | 44 | 54 | 79 | 90 | 95 | 124 | 248 |
Component | mg/kg aluminiumhoudend vlokmiddel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Antimoon | 1,5 | 1,8 | 2,5 | 3 | 3,2 | 4,1 | 8,3 |
Arseen | 2,9 | 3,6 | 5 | 6 | 6,4 | 8,3 | 16,5 |
Cadmium | 1,5 | 1,8 | 2,5 | 3 | 3,2 | 4,1 | 8,3 |
Chroom | 15 | 18 | 25 | 30 | 32 | 41 | 83 |
Cyaniden | 15 | 18 | 25 | 30 | 32 | 41 | 83 |
Kwik | 0,3 | 0,4 | 0,5 | 0,6 | 0,6 | 0,8 | 1,7 |
Lood | 2,9 | 3,6 | 5 | 6 | 6,4 | 8,3 | 16,5 |
Nikkel | 6 | 7,2 | 10 | 12 | 12,8 | 16,4 | 33,2 |
Seleen | 2,9 | 3,6 | 5 | 6 | 6,4 | 8,3 | 16,5 |
Als de concentratie van aluminium in het afgeleverde drink- of warm tapwater hoger is dan 30 μg/l, dient dit aan de toezichthouder gemeld te worden in verband met het eventuele gebruik van het drink- of warm tapwater voor dialyse, overeenkomstig het bepaalde in het Drinkwaterbesluit.
3.3.3.2. IJzeraluminiumsulfaat
De chemische naam van de werkzame bestanddelen is:
- —
Al2(SO4)3·14-16 H2O;
- —
Fe2(SO4)3·9 H2O.
De relevante CAS-nummers zijn:
- —
61114-26-9;
- —
10043-01-3 (Al2(SO4)3);
- —
10028-22-5 (Fe2(SO4)3).
Het molecuulgewicht varieert van 617 – 621.
De granulaten zijn als volgt samengesteld:
Aluminium (Al3+) | 7,2–8,4% (13,7–15,9% Al2O3) |
Aluminium aanwezig als | Al2(SO4)3·14-16 H2O |
IJzer (Fe3+) | 0,7–3,0% (1,0–4,3% Fe2O3) |
IJzer aanwezig als | Fe2(SO4)3·9 H2O |
Werkzaam bestanddeel (Me3+) | 3,2 mol/kg |
In water onoplosbare bestanddelen | 3% |
De maximale dosering bedraagt 100 mg ijzeraluminiumsulfaat per liter te behandelen water.
De gehalten aan de hieronder genoemde componenten in de omschreven productvorm mogen niet hoger zijn dan de bij de desbetreffende bestanddelen aangegeven waarden:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
antimoon | 5 |
arseen | 10 |
cadmium | 5 |
chroom | 50 |
kwik | 1 |
lood | 10 |
nikkel | 20 |
seleen | 10 |
Als de concentratie van aluminium in het afgeleverde drinkwater hoger is dan 30 μg/l, dient dit aan de toezichthouder gemeld te worden in verband met het eventuele gebruik van het drink- of warm tapwater voor dialyse, in overeenstemming met het bepaalde in het Drinkwaterbesluit.
3.3.3.3. IJzer(III)chloride
IJzer(III)chloride (FeCl3) wordt omschreven in NEN-EN 888:2004.
Het product wordt verkregen door een reactie van ijzer of ijzer(III)oxide met chloor of een reactie van ijzer(III)oxide met zoutzuur. Het kan ook worden geproduceerd door de behandeling van ijzer(schroot) met zoutzuur, waarbij ijzer(II)chloride wordt gevormd, dat met chloor wordt geoxideerd tot ijzer(III)chloride. IJzer(III)chloride wordt in het algemeen geleverd als een oplossing van 40% in water.
Bij de productie uit ijzerschroot wordt het schroot veelal voorbehandeld met behulp van middelen die organische amines bevatten. De aanvrager van een kwaliteitsverklaring dient over dergelijke middelen de benodigde informatie met betrekking tot receptuur, samenstelling en gebruikte hoeveelheid te verschaffen. Voor de stoffen uit de receptuur van het betreffende middel wordt een MTC vastgesteld volgens deel A, onderdeel 3, van de common approach voor organische materialen. Door middel van een risicobenadering op basis van een realistische worst-case situatie wordt vastgesteld of de concentratie van de betreffende stoffen in drink- of warm tapwater de MTC niet overschrijdt.
De maximale dosering van ijzerchloride bedraagt 50 mg Fe per liter te behandelen water. Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg ijzer(III)chloride-oplossing (40%) van toepassing:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Antimoon | 1,5 |
Arseen | 2,6 |
Cadmium | 1,5 |
Chroom | 70 |
Kwik | 0,3 |
Nikkel | 70 |
Seleen | 3 |
3.3.3.4. IJzer(III)chloridesulfaat
IJzer(III)chloridesulfaat (FeClSO4) wordt omschreven in NEN-EN 891:2004.
Het product wordt verkregen door een reactie van ijzer(II)sulfaat met chloorgas. Het wordt in het algemeen geleverd als een oplossing van 40% in water.
De maximale dosering van ijzerchloridesulfaat bedraagt 50 mg Fe per liter te behandelen water. Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg ijzer(III)chloridesulfaat-oplossing (40%) van toepassing:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Antimoon | 1,5 |
Arseen | 2,6 |
Cadmium | 1,5 |
Chroom | 70 |
Kwik | 0,3 |
Lood | 2,6 |
Nikkel | 70 |
Seleen | 3 |
3.3.3.5. IJzer(II)sulfaat
IJzer(II)sulfaat wordt omschreven in NEN-EN 889:2004.
Het product betreft het ijzer(II)sulfaatheptahydraat (FeSO4.7H2O), dat in kristalvorm wordt geleverd. Het wordt geproduceerd door het beitsen van staal met zwavelzuur of door een reactie van een ijzertitaniumerts/ijzer mengsel met zwavelzuur en water.
De maximale dosering van ijzer(II)sulfaat bedraagt 50 mg Fe per liter te behandelen water. Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg ijzer(II)sulfaat kristallen van toepassing:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Antimoon | 2 |
Arseen | 4 |
Cadmium | 2 |
Chroom | 70 |
Kwik | 0,4 |
Lood | 4 |
Nikkel | 70 |
Seleen | 4 |
3.3.4. Warmteoverdrachtmedia en corrosieremmers
Warmteoverdrachtmedia en corrosieremmers zijn middelen die uitsluitend worden toegepast in drink- of warm tapwaterinstallaties of onderdelen daarvan, zoals verwarmingssystemen, CV's en combiketels. Voor dubbelwandige systemen beperkt de boordeling zich tot het tussenmedium, d.w.z. het medium dat zich bevindt tussen de wanden die het primaire, wamteoverdragend medium en het secundaire medium (het te verwarmen drinkwater) van elkaar scheiden. Voor enkelwandige systemen dient het primaire medium beoordeeld te worden.
Het middel is toelaatbaar indien, in overeenstemming met de beoordelingsmethoden van de common approach voor organische materialen (deel A, onderdelen 3, 4 en 5) wordt vastgesteld dat geen nadelige effecten voor de gezondheid van de consument te verwachten zijn.
3.3.5. Andere chemicaliën
3.3.5.1. Kaliumpermanganaat
Als grondslag voor de beoordeling van kaliumpermanganaat (KMnO4) dat gebruikt wordt voor de behandeling van water dat bestemd is voor menselijke consumptie is NEN-EN 12672:2008 (en) van kracht.
Kaliumpermanganaat is een zeer sterk oxidatiemiddel dat gebruikt wordt voor het beïnvloeden van geur en smaak, het verwijderen van algen en micro-organismen, het verwijderen van ijzer (Fe) en mangaan (Mn) door oxidatie tot onoplosbare oxiden en voor de regeneratie van filtermaterialen.
De maximale dosering bedraagt 10 mg KMnO4 per liter te behandelen water.
Voor de zware metalen zijn de volgende maximale gehaltes in mg/kg product van toepassing, waarbij geen rekening gehouden wordt met een mogelijke verwijdering in de verdere zuivering:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Antimoon | 50 |
Arseen | 100 |
Cadmium | 50 |
Chroom | 500 |
Kwik | 10 |
Lood | 100 |
Nikkel | 200 |
Seleen | 100 |
3.4. Gassen
Bij de drinkwaterbereiding in Nederland worden kooldioxide (CO2) en zuurstof (O2) toegepast.
Kooldioxide wordt ingezet voor pH-veranderingen of vermindering van oververzadiging van het water na ontharding, zoals na toepassing van membraanfiltratie. Zuurstof wordt beperkt ingezet voor het verhogen van het zuurstofgehalte en dient ook als procesgas voor de ozonisatie van drinkwater. Beide gassen worden continu gedoseerd aan het water.
3.4.1. Kooldioxide
Als grondslag voor de beoordeling van kooldioxide is de norm NEN-EN 936:2013 van kracht. Afhankelijk van de toegepaste productiemethode dient aanvullende informatie verstrekt te worden over de mate van aanwezigheid van de relevante verontreinigingen die vermeld zijn in tabel 2 van bijlage B van het EIGA (European Industrial Gases Association) document IGC Doc 70/08/E.
3.4.2. Zuurstof
Het product moet voldoen aan de zuiverheidseis voor ‘grade A’, zoals genoemd in NEN-EN 12876:2009.
3.4.3. Beoordeling
Op basis van de verstrekte informatie over de onzuiverheden en de maximale dosering van het product worden de (maximaal) te verwachten concentraties van de betreffende stoffen in drink- of warm tapwater berekend. Onzuiverheden worden veelal opgegeven in vpm (volumedelen per miljoen). Aan de hand van de ideale gaswet en op basis van de maximale dosering, worden de gehaltes van de betreffende stoffen in het gas omgerekend naar de (maximaal) te verwachten concentratie in drink- of warm tapwater.
3.5. Reinigingsmiddelen
Reinigingsmiddelen, niet zijnde biociden volgens de Biocidenverordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L 167) dienen onderzocht en beoordeeld te worden in overeenstemming met de artikelen 6 tot en met 9 van de regeling, waarna een erkende kwaliteitsverklaring kan worden afgegeven in overeenstemming met de artikelen 13 en 14 van de regeling.
Voor een beoordeling kunnen de maximaal te verwachten concentraties in drink- of warm tapwater worden berekend op basis van de volgende gegevens:
- •
de volgens de receptuur in het product aanwezige concentratie van stoffen, inclusief verontreinigingen;
- •
de maximale dosering;
- •
het restgehalte in drinkwater na de spoelprocedure indien een volledige verwijdering van het middel niet mogelijk is.
3.6. Desinfectiemiddelen
Desinfectiemiddelen worden ingezet voor het desinfecteren van onderdelen van de drink- of warm tapwatervoorziening, zoals voorraad- en distributiesystemen en onderdelen daarvan. Zij worden ook toegepast voor de regeneratie van bronnen voor drink- of warm tapwater.
Bij toepassing in voorraad- en distributiesystemen en drink- of warm tapwaterinstallaties worden de betreffende onderdelen afgekoppeld van de levering van drink- of warm tapwater. Na gebruik dienen de behandelde oppervlakken nagespoeld te worden met drink- of warm tapwater.
Voor toegelaten desinfectiemiddelen, die specifiek voor drink- of warm tapwater toepassingen bestemd zijn, wordt tevens een erkende kwaliteitsverklaring vereist. Deze eis is in lijn met artikel 2 van de Biocidenverordening dat in onderdeel 7 bepaalt ‘niets in deze verordening belet de lidstaten het gebruik van biociden in de openbare drinkwatervoorziening te beperken of te verbieden.’ Bovendien sluit het aan bij het bepaalde in artikel 4 van de Drinkwaterrichtlijn. Daarin is opgenomen dat lidstaten onverminderd hun verplichtingen uit hoofde van andere communautaire bepalingen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat voor menselijke consumptie bestemd drinkwater gezond en schoon is. Onderdeel daarvan is dat het drinkwater geen micro-organismen, parasieten of andere stoffen bevat in hoeveelheden of concentraties die gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren.
Waar de toelating erop ziet dat het desinfectiemiddel veilig en effectief gebruikt kan worden en een momentopname is die elke 10 jaar opnieuw gemaakt wordt, biedt de erkende kwaliteitsverklaring in het belang van de volksgezondheid een waarborg voor een constante kwaliteit van de toegelaten materialen en chemicaliën die in contact komen met drinkwater.
3.6.1. Natriumhypochloriet
Als grondslag voor de beoordeling van natriumhypochloriet (NaOCl, chloorbleekloog) dat gebruikt wordt voor de behandeling van water dat bestemd is voor menselijk consumptie is momenteel NEN-EN 901:2013 van kracht.
Natriumhypochloriet (chloorbleekloog, NaOCl) wordt gebruikt voor het desinfecteren van drinkwaterinstallaties — waarbij de installaties uit de productie worden gehaald — en kan aan het drinkwater worden gedoseerd bij calamiteiten.
De maximale dosering bedraagt 32 mg natriumhypochloriet per liter te behandelen water. Natriumhypochloriet wordt op dit moment in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1062/2014 onderzocht. Dit kan aanleiding zijn voor heroverweging van deze dosering.
Bij de maximale dosering van 32 mg NaOCl/l mogen de gehalten aan de hieronder genoemde parameters niet meer bedragen dan de bij de desbetreffende bestanddelen aangegeven waarden:
Component | Maximale gehalte in mg/kg |
---|---|
Antimoon | 15 |
Arseen | 30 |
Cadmium | 15 |
Chroom | 150 |
Kwik | 3 |
Lood | 30 |
Nikkel | 60 |
Seleen | 30 |
Bromaat | 30 |
Chloraat | 625 |
Voetnoten
Een aantal van de materialen wordt toegepast aan de voedingskant van de membraanmodule. Migranten die hier in het water terecht komen, moeten het membraan passeren om in het drinkwater aanwezig te kunnen zijn. Bij de berekening hoeft geenrekening te worden gehouden met de verwijdering van de betreffende stof(fen).
Gereactiveerde actieve kool in korrelvorm wordt omschreven in de ontwerpnorm NEN-EN 12915-2:2008 Ontw. Voor gereactiveerde actieve kool zijn in Nederland nog geen kwaliteitsverklaringen afgegeven.