Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten
Artikel 1 Voorwerp en werkingssfeer
Geldend
Geldend vanaf 11-02-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 12-08-2022.
- Bronpublicatie:
16-12-2020, PbEU 2021, L 22 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021/23)
- Inwerkingtreding
11-02-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2020, PbEU 2021, L 22 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021/23)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
1.
Deze richtlijn voorziet in een communautaire regeling voor financiëlezekerheidsovereenkomsten die voldoen aan de eisen opgenomen in de leden 2 en 5, en als zekerheid verschafte financiële activa overeenkomstig de leden 4 en 5.
2.
De zekerheidsnemer en de zekerheidsverschaffer behoren elk tot een van de volgende categorieën:
- a)
een overheidsinstantie (exclusief ondernemingen met overheidsgarantie tenzij zij behoren tot categorieën b), c), d) of e), inclusief:
- i)
instellingen behorend tot de overheidssector van de lidstaten die belast zijn met of een rol spelen bij het beheer van de overheidsschuld en
- ii)
instellingen behorend tot de overheidssector van de lidstaten die zijn gemachtigd om voor klanten rekeningen aan te houden;
- b)
een centrale bank, de Europese Centrale Bank, de Bank voor Internationale Betalingen, een multilaterale ontwikkelingsbank als bedoeld in deel 1, afdeling 4, van bijlage VI bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking)(1), het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Investeringsbank;
- c)
een financiële instelling onder bedrijfseconomisch toezicht met inbegrip van:
- i)
een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van de in artikel 2 van die richtlijn genoemde instellingen;
- ii)
een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten(2);
- iii)
een financiële instelling als omschreven in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2006/48/EG;
- iv)
een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 1, onder a), van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekeringen)(3)en een levensverzekeringsonderneming als omschreven in artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering(4);
- v)
een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (5);
- vi)
een beheermaatschappij als omschreven in artikel 1a, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG;
- d)
een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie of een clearing house zoals omschreven respectievelijk onder c), d) en e), van artikel 2 van Richtlijn 98/26/EG, inclusief onder het nationale recht vallende gereglementeerde instellingen die actief zijn op de markten voor futures, opties en derivaten, voorzover niet onder die richtlijn vallend, en een andere dan een natuurlijke persoon die optreedt als trustee of in een vertegenwoordigende hoedanigheid namens een of meer personen waaronder enigerlei obligatiehouders of houders van andere schuldinstrumenten of enige instelling als omschreven onder a) tot en met d);
- e)
een andere dan een natuurlijke persoon, waaronder ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid en samenwerkingsverbanden (partnerships), mits de andere partij een instelling is als omschreven onder a) tot en met d).
3.
De lidstaten kunnen financiëlezekerheidsovereenkomsten van de werkingssfeer van de richtlijn uitsluiten wanneer een van de partijen een persoon is als bedoeld in lid 2, onder e).
Lidstaten die van deze mogelijkheid gebruikmaken, brengen de Commissie hiervan op de hoogte, die op haar beurt de andere lidstaten op de hoogte brengt.
4
a)
De als zekerheid verschafte financiële activa bestaan uit contanten, financiële instrumenten of kredietvorderingen;
b)
De lidstaten kunnen als zekerheid verschafte financiële activa die bestaan uit door de zekerheidsverschaffer aangehouden eigen aandelen, aandelen in verbonden ondernemingen in de zin van de Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (6), en aandelen in ondernemingen wier uitsluitend doel is productiemiddelen te bezitten die van wezenlijk belang zijn voor de zakelijke activiteiten van de zekerheidsverschaffer, dan wel om onroerend goed te bezitten, van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluiten;
c)
De lidstaten kunnen kredietvorderingen van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluiten als de debiteur een consument is als gedefinieerd in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten(7) of een kleine of micro-onderneming als gedefinieerd in artikel 1 en artikel 2, lid 2 en lid 3, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen(8), tenzij de zekerheidsnemer of de zekerheidsverschaffer van dergelijke kredietvorderingen een van de instellingen is die worden genoemd in artikel 1, lid 2, onder b), van deze richtlijn.
5.
Deze richtlijn is van toepassing zodra de financiële activa als zekerheid zijn verschaft en op voorwaarde dat zulks met schriftelijke bewijsstukken kan worden aangetoond.
De verschaffing als zekerheid van financiële activa moet op zodanige wijze kunnen worden aangetoond dat de betrokken als zekerheid verschafte financiële activa kunnen worden geïdentificeerd. Daartoe volstaat het aan te tonen dat activa in de vorm van giraal overdraagbare effecten zijn gecrediteerd of als krediet op de betrokken rekening zijn bijgeschreven en dat de activa in de vorm van contanten zijn gecrediteerd of als creditsaldo op een betrokken rekening zijn bijgeschreven. Wat kredietvorderingen betreft, volstaat de opname in een lijst van vorderingen welke schriftelijk of op juridisch gelijkwaardige wijze bij de zekerheidsnemer wordt ingediend om de kredietvordering te identificeren en om tussen partijen te bewijzen dat de betrokken vordering als financiële zekerheid is verschaft.
Onverminderd de tweede alinea kunnen de lidstaten bepalen dat opname in een lijst van vorderingen welke schriftelijk of op juridisch gelijkwaardige wijze bij de zekerheidsnemer wordt ingediend, eveneens volstaat om de kredietvordering te identificeren en om jegens de debiteur of derde partijen te bewijzen dat de verstrekte vordering als financiële zekerheid is verschaft.
Deze richtlijn geldt voor financiëlezekerheidsovereenkomsten indien de overeenkomst met schriftelijke stukken of op juridisch gelijkwaardige wijze kan worden aangetoond.
6.
De artikelen 4 tot en met 7 zijn niet van toepassing op beperkingen van de afdwingbaarheid van financiëlezekerheidsovereenkomsten of op beperkingen van de gevolgen van een financiëlezekerheidsovereenkomst die leiden tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht, of op bepalingen inzake saldering bij vroegtijdige beëindiging of verrekening die krachtens titel IV, hoofdstuk V of VI van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) of krachtens titel V, hoofdstuk III, afdeling 3, of hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad (10) worden opgelegd, of op dergelijke beperkingen die krachtens soortgelijke bevoegdheden op grond van de nationale wetgeving van een lidstaat worden opgelegd ter facilitering van de ordelijke afwikkeling van entiteiten als bedoeld in lid 2, onder c), iv), of onder d) van dit artikel waarvoor waarborgen gelden die ten minste gelijkwaardig zijn met de in titel IV, hoofdstuk VII, van Richtlijn 2014/59/EU of titel V, hoofdstuk V, van Verordening (EU) 2021/23 vermelde waarborgen.
Voetnoten
PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.
PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.
PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1.
PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.
PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/108/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 41 van 13.2.2002, blz. 35).
PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 283 van 27.10.2001, blz. 28).
PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66.
PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/ 2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365 en Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 (PB L 022 van 22.1.2021, blz. 1).