Einde inhoudsopgave
Bijstandsbesluit landelijke normering
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1997
- Redactionele toelichting
De bedragen genoemd in lid 1, 3 en 4 zijn gewijzigd bij Min. Reg. van 17-12-1996, Stcrt. 247 (iwtr. 01-01-1997).
- Bronpublicatie:
16-12-1993, Stb. 1993, 682 (uitgifte: 28-12-1993, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 23052 Overheid.nl: 23052)
- Inwerkingtreding
01-01-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-12-1993, Stb. 1994, 26 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand / Algemene bijstand
1.
Op de uitkering bedoeld in § 1 wordt in mindering gebracht:
- a.
bij het houden van één kostganger: ƒ 69,38 per week of ƒ 300,63 per maand;
- b.
bij verhuur aan één onderhuurder: ƒ 45,73 per week of ƒ 198,15 per maand.
2.
Bij meer dan één kostganger dan wel meer dan één onderhuurder wordt door burgemeester en wethouders per geval vastgesteld welk gedeelte van het kostgeld respectievelijk de bruto onderhuur wordt aangemerkt als netto-inkomsten die op de uitkering in mindering worden gebracht.
3.
Op de uitkering bedoeld in § 1 wordt, behalve indien artikel 4, eerste lid, van toepassing is, op de uitkering in mindering gebracht:
- a.
bij medebewoning van een of meer kinderen van 21 jaar of ouder die geen aanspraak maken op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op vergoeding op grond van hoofdstuk Va van de Jeugdwerkgarantiewet, voor wie geen aanspraak bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of die geen bijstand ontvangen op grond van artikel 5, eerste lid: ƒ 45,73 per week of ƒ 198,15 per maand;
- b.
indien onderdeel a niet van toepassing is: bij medebewoning van één of meer niet ten laste komende kinderen van 18 tot en met 20 jaar zonder aanspraak op een toelage op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering:
het bedrag waarmee het inkomen van elk van deze kinderen hoger is dan het in het vierde lid genoemde bedrag, doch in totaal niet meer dan ƒ 45,73 per week of ƒ 198,15 per maand.
4.
Het in het derde lid, onderdeel b, bedoelde bedrag is ƒ 123,04 per week of ƒ 533,18 per maand.
5.
In afwijking van het eerste en het tweede lid is het zesde lid van toepassing op krachtens artikel 2 van de Wet D'gemeenten en D'provincies aangewezen D'gemeenten voor de in artikel 3, eerste lid, van die wet genoemde periode.
6.
Bij een of meer kostgangers of onderhuurders wordt door burgemeester en wethouders per geval vastgesteld welk gedeelte van het kostgeld respectievelijk de bruto onderhuur wordt aangemerkt als netto-inkomsten die op de uitkering in mindering worden gebracht.