Richtlijn 2002/55/EG betreffende het in de handel brengen van groentezaad
Artikel 9
Geldend vanaf 09-08-2002
- Bronpublicatie:
13-06-2002, PbEG 2002, L 193 (uitgifte: 20-07-2002, regelingnummer: 2002/55/EG)
- Inwerkingtreding
09-08-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2002, PbEG 2002, L 193 (uitgifte: 20-07-2002, regelingnummer: 2002/55/EG)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de lijst van de op hun grondgebied toegelaten rassen en, wanneer instandhouding geëist wordt, de naam van de in hun land verantwoordelijke persoon of personen officieel worden bekendgemaakt. Wanneer meer personen voor de instandhouding van een ras verantwoordelijk zijn, behoeven hun namen niet te worden bekendgemaakt. Worden deze namen niet vermeld, dan wordt in de lijst aangegeven welke instantie beschikt over de lijst van de namen van degenen die voor de instandhouding verantwoordelijk zijn.
2.
Bij toelating van een ras dragen de lidstaten er zorg voor dat dit ras, voorzover mogelijk, in alle lidstaten dezelfde naam draagt.
Indien bekend is dat zaaizaad of pootgoed van een ras in een ander land onder een andere naam in de handel wordt gebracht, wordt deze naam eveneens in de lijst vermeld.
In geval van rassen die zijn afgeleid van rassen waarvan de officiële toelating overeenkomstig artikel 12, lid 3, tweede en derde alinea, is vastgesteld en die in één of meer lidstaten zijn toegelaten als gevolg van de in die bepaling genoemde officiële maatregelen, kan volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden besloten dat alle lidstaten die deze rassen toelaten ervoor moeten zorgen dat deze rassen namen dragen die volgens dezelfde procedure zijn bepaald en die voldoen aan bovengenoemde beginselen.
3.
De lidstaten zien er, rekening houdend met de beschikbare informaties, bovendien op toe dat een ras dat zich niet duidelijk onderscheidt:
- —
van een ras dat voorheen in de betrokken lidstaat of in een andere lidstaat was toegelaten, of
- —
van een ander ras dat inzake het onderscheid, de bestendigheid en de homogeniteit is beoordeeld volgens regels die overeenkomen met die van deze richtlijn, zonder evenwel een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5, lid 1, te zijn,
de naam van dat ras draagt. Deze bepaling is niet van toepassing indien deze benaming misleidend of verwarrend kan werken voor wat het ras betreft, of indien andere feiten krachtens de gezamenlijke voorschriften van de betrokken lidstaat inzake de rasbenamingen het gebruik ervan beletten, of indien een recht van een derde het vrije gebruik van deze benaming voor het betrokken ras in de weg staat.
4.
De lidstaten stellen voor elk toegelaten ras een dossier samen waarin duidelijk een samenvatting wordt gegeven van alle feiten waarop de toelating is gegrond. In dit dossier heeft de beschrijving van de rassen betrekking op planten welke direct verkregen zijn van zaaizaad van de categorie ‘ gecertificeerd zaaizaad’ of van de categorie ‘standaardzaad’.
5.
De lidstaten zien erop toe dat genetisch gemodificeerde rassen die zijn toegelaten, duidelijk als zodanig in de rassenlijst worden vermeld. Zij zien er bovendien op toe dat al wie een dergelijk ras in de handel brengt, in zijn verkoopcatalogus duidelijk aangeeft dat het ras genetisch gemodificeerd is.
6.
Wat de geschiktheid van een rasbenaming betreft, geldt het bepaalde in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (l).
Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de geschiktheid van rasbenamingen kunnen volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.
Voetnoten
PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2506/95 (PB L 258 van 28.10.1995, blz. 3).