Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 29-12-2013
- Bronpublicatie:
11-12-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 1380/2013)
- Inwerkingtreding
29-12-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 1380/2013)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Bijzondere onderwerpen
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt
- (1)
Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (4) is een communautaire regeling voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgesteld.
- (2)
Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid omvat de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserij op die rijkdommen. Voorts bestrijkt het gemeenschappelijk visserijbeleid, in verband met marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de GVB-doelstellingen, tevens de activiteiten met betrekking tot biologische zoetwaterrijkdommen en de aquacultuur, alsook de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten, of in Uniewateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, door Unievissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en indachtig de bepalingen van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (5) (UNCLOS).
- (3)
Recreatievisserij kan een significante impact hebben op de visbestanden, en de lidstaten moeten er daarom op toezien dat zij wordt uitgevoerd op een wijze die strookt met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
- (4)
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ervoor zorgen dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur bijdragen tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid op lange termijn. Het moet regels omvatten die ten doel hebben de traceerbaarheid, de veiligheid en de kwaliteit van in de Unie afgezette producten te garanderen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet daarenboven bijdragen tot productiviteitsverhoging, een billijke levensstandaard voor de visserijsector, inclusief de kleinschalige visserij, en stabiele markten, en het moet ervoor zorgen dat er voedsel beschikbaar is en dat het tegen redelijke prijzen bij de consumenten terechtkomt. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet bijdragen tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en tot de verwezenlijking van de daarin vastgestelde doelstellingen.
- (5)
De Unie is partij bij het UNCLOS(6) en, krachtens Besluit 98/414/EG van de Raad (7), bij de Overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden van 4 december 1995 (8) (VN-overeenkomst over visbestanden), alsmede, krachtens Besluit 96/428/EG van de Raad (9), bij de van 24 november 1993 daterende Overeenkomst van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (10).
- (6)
Die internationale instrumenten stellen instandhoudingsverplichtingen vast om met name instandhoudings- en beheersmaatregelen te nemen die ontworpen zijn om de rijkdommen van de zee op een niveau te brengen of te behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren zowel in zeegebieden onder nationale jurisdictie als in volle zee, verplichtingen om daartoe samen te werken met andere landen, verplichtingen om de voorzorgsbenadering ruim toe te passen op de instandhouding, het beheer en de exploitatie van visbestanden, verplichtingen om te zorgen voor de verenigbaarheid van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor rijkdommen van de zee die voorkomen in zeegebieden met een verschillende jurisdictionele status, en verplichtingen om terdege rekening te houden met andere vormen van legitiem gebruik van de zee. Derhalve moet het gemeenschappelijk visserijbeleid ertoe bijdragen dat de Unie haar internationale verplichtingen uit hoofde van die internationale instrumenten uitvoert. Lidstaten die instandhoudings- en beheersmaatregelen nemen waartoe zij zijn gemachtigd in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten handelen op een wijze die volledig in overeenstemming is met de internationale instandhoudings- en samenwerkingsverplichtingen die voortvloeien uit die internationale instrumenten.
- (7)
Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden op te treden tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. De Unie moet zorgen voor een beter gemeenschappelijk visserijbeleid door de exploitatieniveaus aan te passen om ervoor te zorgen dat de biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste bestanden binnen een redelijke termijn ten minste op een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Die exploitatieniveaus moeten uiterlijk 2015 worden gehaald. Een latere datum voor het halen ervan kan alleen worden toegestaan indien het uiterlijk 2015 verwezenlijken van deze doelstellingen de sociale en economische duurzaamheid van de betrokken vissersvloten ernstig in gevaar zou brengen. Na 2015 moeten die niveaus zo spoedig mogelijk en hoe dan ook uiterlijk in 2020 worden gehaald. Indien er onvoldoende wetenschappelijke informatie is om die niveaus te bepalen, kunnen er geraamde waarden in overweging worden genomen.
- (8)
Bij het nemen van beheersmaatregelen betreffende de maximale duurzame opbrengst in gemengde visserij moet in aanmerking worden genomen dat het bij gemengde visserij moeilijk is voor alle bestanden tegelijkertijd het beginsel van de maximale duurzame opbrengst in acht te nemen, met name wanneer uit wetenschappelijke advies blijkt dat het bijzonder moeilijk is het gebruikte vistuig zo selectief te maken dat het fenomeen van de ‘limiterende soorten’ zich niet voordoet. Bij de bevoegde wetenschappelijke instanties moet advies worden ingewonnen over het in die omstandigheden aanvaardbare niveau van visserijsterfte.
- (9)
Het gemeenschappelijk visserijbeleid dient voor samenhang te zorgen met de streefdoelen voor de visserij die zijn vastgesteld in het besluit van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit over het strategische plan voor de biodiversiteit 2011 – 2020 en met de biodiversiteitsstreefdoelen die zijn vastgesteld door de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010.
- (10)
De duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee moet worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, voortvloeit uit het voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel 191, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag.
- (11)
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ertoe bijdragen dat het mariene milieu wordt beschermd, dat alle commercieel geëxploiteerde soorten duurzaam worden beheerd en dat met name uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand wordt bereikt, als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (11).
- (12)
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet er tevens toe bijdragen dat in de Unie levensmiddelen met een hoge voedingswaarde beschikbaar zijn, dat de markt van de Unie minder afhankelijk wordt van de invoer van voedsel. Het moet tevens stimuleren dat in kustgebieden rechtstreeks en indirect meer banen worden gecreëerd en de economie zich ontwikkelt.
- (13)
Het is noodzakelijk een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen, de milieueffecten van visserijactiviteiten te beperken en ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en terug te dringen.
- (14)
Belangrijk is dat bij het beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid volgens de beginselen van goed bestuur gehandeld wordt. Deze beginselen omvatten besluitvorming op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies, brede participatie van de belanghebbende partijen en het hanteren van een langetermijnperspectief. Bepalend voor een geslaagd beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid is ook dat de verantwoordelijkheden op Unie-, regionaal, nationaal, en lokaal niveau duidelijk worden omschreven en dat de genomen maatregelen verenigbaar zijn en er samenhang is met overig Uniebeleid.
- (15)
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet de veiligheid en de arbeidsomstandigheden van hen die in de visserijsector werken, ten goede komen.
- (16)
In voorkomend geval moeten overwegingen op het gebied van gezondheid van dieren, dierenwelzijn en veiligheid van levensmiddelen en diervoeders volledig in aanmerking worden genomen in het gemeenschappelijk visserijbeleid.
- (17)
Aangezien alle aspecten die met de Europese zeeën en oceanen te maken hebben, met elkaar verbonden zijn, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid zo worden geïmplementeerd dat het met ander beleid van de Unie spoort, en dat met name rekening wordt gehouden met de interactie met het optreden van de Unie in andere gebieden van maritiem beleid. Gezorgd moet worden voor coherentie bij het beheer van de verschillende vormen van sectoraal beleid in zeegebieden als de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
- (18)
Alle Unievissersvaartuigen moeten, onverminderd de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, gelijke toegang hebben tot de wateren en visbestanden van de Unie.
- (19)
De bestaande voorschriften tot beperking van de toegang tot de bestanden in de 12-zeemijlszone van de lidstaten hebben op bevredigende wijze gefunctioneerd en zijn de instandhouding ten goede gekomen door de visserijinspanning in de kwetsbaarste delen van de Uniewateren aan banden te leggen. Deze voorschriften hebben ook geleid tot het voortbestaan van traditionele visserijactiviteiten die van cruciaal belang zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van bepaalde kustgemeenschappen. De betrokken voorschriften dienen derhalve verder te worden toegepast. De lidstaten moeten trachten bevoorrechte toegang te geven aan de kleinschalige, de ambachtelijke en de kustvisserij.
- (20)
Kleine eilanden voor de kust die van visserij afhankelijk zijn, moeten een kans op voortbestaan en toekomstige welvaart krijgen; hiertoe moet, waar passend, bijzondere erkenning en steun worden verleend.
- (21)
De biologische rijkdommen van de zee rond de ultraperifere gebieden van de Unie, bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, moeten speciale bescherming genieten aangezien zij, gezien de structurele, sociale en economische situatie van die gebieden, bijdragen tot de instandhouding van hun lokale economie. Bepaalde visserijactiviteiten in die wateren moeten bijgevolg worden beperkt tot vissersvaartuigen die in de havens van die gebieden zijn geregistreerd.
- (22)
De Unie dient, ter ondersteuning van de instandhouding van levende aquatische rijkdommen en mariene ecosystemen, ernaar te streven biologisch kwetsbare gebieden te beschermen, door deze als beschermde gebieden aan te merken. In dergelijke gebieden moeten de visserijactiviteiten beperkt of verboden kunnen worden. In de besluitvorming betreffende aan te merken gebieden moet met name aandacht worden besteed aan gebieden waar zich aantoonbaar grote concentraties bevinden van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, en waar paaiplaatsen zijn, alsook aan gebieden die vanuit bio-geografisch oogpunt kwetsbaar worden geacht. Tevens moet rekening worden gehouden met bestaande instandhoudingszones. Om het selectieproces te faciliteren moeten de lidstaten bepalen welke gebieden geschikt zijn, daaronder begrepen gebieden die deel uitmaken van een coherent netwerk, en moeten zij waar passend met elkaar samenwerken door gezamenlijke aanbevelingen op te stellen en aan de Commissie toe te zenden. Om het instellen van beschermde gebieden doeltreffender aan te pakken moet aan de Commissie de bevoegdheid toegekend kunnen worden dergelijke gebieden in een meerjarenplan vast te stellen. Voorts moet de Commissie, om voldoende democratische verantwoording en controle te garanderen, op gezette tijden verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad over de werking van deze beschermde gebieden.
- (23)
Een duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zal doeltreffender worden bereikt door een meerjarenaanpak van het visserijbeheer in het kader waarvan prioritair meerjarenplannen worden vastgesteld die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van elke visserij.
- (24)
Bestanden die gezamenlijk worden geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in één meerjarenplan moeten worden ondergebracht. In de meerjarenplannen moet het kader worden vastgesteld voor de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en mariene ecosystemen, alsmede duidelijke termijnen en vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene ontwikkelingen. De meerjarenplannen dienen tevens op duidelijk gedefinieerde beheersdoelstellingen te stoelen, zodat ze bijdragen tot de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en de bescherming van de betrokken mariene ecosystemen. Die plannen moeten worden aangenomen in overleg met adviesraden, marktdeelnemers uit de visserijsector, wetenschappers en andere stakeholders die een belang in het visserijbeheer hebben.
- (25)
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (13), en Richtlijn 2008/56/EG leggen de lidstaten bepaalde verplichtingen betreffende respectievelijk speciale beschermingszones, speciale instandhoudingsgebieden en beschermde mariene gebieden op. Dit soort maatregelen kan met zich brengen dat maatregelen moeten worden aangenomen die onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen. Daarom dient het de lidstaten te worden toegestaan om in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie de instandhoudingsmaatregelen aan te nemen die nodig zijn om hun verplichtingen uit hoofde van die handelingen van de Unie te kunnen nakomen, voor zover die maatregelen de visserijbelangen van de andere lidstaten onverlet laten. Indien dit soort maatregelen toch gevolgen zou kunnen hebben voor de visserijbelangen van andere lidstaten, moet de bevoegdheid om die maatregelen aan te nemen aan de Commissie worden toegekend en er moet beroep worden gedaan op de regionale samenwerking tussen de betrokken lidstaten.
- (26)
Er zijn maatregelen nodig om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten te verlagen en de teruggooi geleidelijk tot nul terug te brengen. Niet alleen leiden ongewenste vangsten en teruggooi tot aanzienlijke verspilling, zij hebben ook een negatieve invloed op de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee en de mariene ecosystemen en op de rentabiliteit van de visserij. Er moet een verplichting tot het aanlanden van alle vangsten (‘aanlandingsverplichting’) worden vastgesteld en geleidelijk worden ingevoerd voor alle soorten die onder vangstquota en, in de Middellandse Zee, van soorten die onder regels betreffende de minimummaat vallen en gedurende visserijactiviteiten in Uniewateren of door Unievissersvaartuigen worden bovengehaald, en de regels die vissers tot dusver tot teruggooi hebben verplicht, moeten worden ingetrokken.
- (27)
De aanlandingsverplichting moet per visserij worden ingevoerd. De vissers moeten kunnen voortgaan met het teruggooien van soorten waarvan het overlevingspercentage bij teruggooi volgens het best beschikbare wetenschappelijke advies hoog is.
- (28)
Om ervoor te zorgen dat de aanlandingsverplichting, kan worden nageleefd en om het effect van de jaarlijks variërende samenstelling van de vangsten te dempen, wordt de lidstaten toegestaan quota tot een bepaald percentage van het ene jaar naar het andere over te dragen.
- (29)
Met betrekking tot het beheer van de aanlandingsverplichting is het noodzakelijk dat de lidstaten zich tot het uiterste in te spannen om ongewenste vangsten te verminderen. De verbetering van selectieve visserijtechnieken om ongewenste vangst zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken moet daarom hoge prioriteit krijgen. Het is voor de lidstaten van belang de quota zodanig over de vaartuigen te spreiden dat de samenstelling van de quota zo veel mogelijk een afspiegeling is van de verwachte soortensamenstelling van de visserij. In geval van discrepantie tussen de beschikbare quota en het feitelijke visserijpatroon moeten de lidstaten aanpassingen overwegen door quota te ruilen met andere lidstaten, ook op permanente basis. Lidstaten moeten ook overwegen het voor reders makkelijker te maken individuele quota te bundelen, bijvoorbeeld in producentenorganisaties of in groeperingen van reders. Een laatste optie zou zijn de bijvangsten naar gelang van de staat van instandhouding van de bijvangstsoort af te trekken van het quotum voor de doelsoort.
- (30)
De bestemming van aangelande vangsten van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte moet worden beperkt en de verkoop ervan voor menselijke consumptie moet worden uitgesloten.
- (31)
Om ongewenste vangsten die, zelfs bij toepassing van alle maatregelen voor het beperken ervan, onvermijdelijk zijn, moeten voor de visserij waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, bepaalde de minimis-vrijstellingen van deze aanlandingsverplichting worden ingesteld, hoofdzakelijk door middel van meerjarenplannen.
- (32)
Na wetenschappelijk advies en zonder de doelstellingen van maximale duurzame opbrengst in het gedrang te brengen of de visserijsterfte te doen toenemen moet, waar de aanlandingsverplichting, inclusief de verplichting vangsten te documenteren, van kracht is, een toename van de betrokken vangstmogelijkheden mogelijk zijn, rekening houdend met het feit dat vis die vroeger werd teruggegooid, voortaan zal worden aangeland.
- (33)
Toegang tot visserijactiviteiten wordt verleend op basis van transparante en objectieve criteria, daaronder begrepen sociale, economische en milieucriteria. Lidstaten bevorderen verantwoorde visserij door de marktdeelnemers te stimuleren die het milieu tijdens de visserijactiviteiten het minste schade toebrengen en de samenleving de grootste voordelen opleveren.
- (34)
Wat bestanden betreft waarvoor geen meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de hand van de vaststelling van vangst- of visserijinspanningsbeperkingen ervoor worden gezorgd dat het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst oplevert, wordt bereikt. Als er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet er voor het visserijbeheer gebruik worden gemaakt van geraamde waarden.
- (35)
Gezien de precaire economische situatie van de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat.
- (36)
In het kader van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten moet, gelet op de tijdelijke biologische situatie van de visbestanden, recht worden gedaan aan en ten volle rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio's waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten zoals die door de Raad zijn aangegeven in zijn resolutie van 3 november 1976 (14), en meer in het bijzonder in bijlage VII daarbij.
- (37)
Het begrip relatieve stabiliteit moet derhalve aldus worden begrepen.
- (38)
Het moet de Commissie worden toegestaan tijdelijke maatregelen vast te stellen wanneer hetzij de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, hetzij het mariene ecosysteem ernstig wordt bedreigd als gevolg van visserijactiviteiten en die bedreiging onmiddellijke actie vereist. Die maatregelen moeten binnen een van tevoren vastgestelde termijn worden genomen en moeten voor een bepaalde periode operationeel zijn.
- (39)
De lidstaten moeten op regionaal niveau samenwerken teneinde gezamenlijke aanbevelingen en andere instrumenten vast te stellen met het oog op de ontwikkeling en uitvoering van instandhoudingsmaatregelen en maatregelen met gevolgen voor de visserijactiviteit in krachtens milieurecht beschermde gebieden. In het kader van de regionale samenwerking mag de Commissie alleen instandhoudingsmaatregelen vaststellen bij uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling indien alle betrokken lidstaten in een regio het eens zijn over een gemeenschappelijke aanbeveling. Bij gebreke van een gemeenschappelijke aanbeveling moet de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel voor de betrokken maatregelen indienen.
- (40)
De lidstaten moeten worden gemachtigd om instandhoudings- en beheersmaatregelen voor bestanden in Uniewateren vast te stellen die uitsluitend gelden voor Unievissersvaartuigen die de vlag van die lidstaten voeren.
- (41)
De lidstaten moeten worden gemachtigd om binnen hun zone van 12 zeemijl voor alle Unievissersvaartuigen geldende instandhoudings- en beheersmaatregelen te nemen op voorwaarde dat maatregelen die van toepassing zijn op Unievissersvaartuigen uit andere lidstaten, geen discriminatie inhouden, er voorafgaand overleg met de andere betrokken lidstaten heeft plaatsgevonden, en de Unie geen maatregelen heeft vastgesteld die specifiek zijn gericht op instandhouding en beheer binnen de toepasselijke zone van 12 zeemijl.
- (42)
De lidstaten moeten een stelsel van overdraagbare visserijconcessies kunnen invoeren.
- (43)
De lidstaten moeten specifieke maatregelen nemen om het aantal Unievissersvaartuigen te stemmen op de beschikbare bestanden, op basis van hun beoordelingen van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloten en de vangstmogelijkheden waarover zij beschikken. De beoordelingen moeten worden verricht overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie en worden opgenomen in een jaarverslag dat aan de Commissie wordt toegezonden. Die verslagen moeten openbaar worden gemaakt. Elke lidstaat moet kunnen beslissen welke maatregelen en instrumenten hij wil inzetten om overmatige visserijcapaciteit te reduceren.
- (44)
Aanvullend dienen bindende vlootcapaciteitsmaxima en nationale regelingen voor toevoegingen/onttrekkingen met betrekking tot financiering van buitenbedrijfstellingen te worden aangehouden om de vangstcapaciteit te beheren of aan te passen.
- (45)
De lidstaten moeten de minimuminformatie over de kenmerken en de activiteiten van de Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren, registreren. Deze informatie moet met het oog op het toezicht op de omvang van de vloten van de lidstaten ter beschikking van de Commissie worden gesteld.
- (46)
Om de visserij op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies te kunnen beheren, zijn geharmoniseerde, betrouwbare en juiste datareeksen nodig. Met het oog daarop moeten de lidstaten toezien op voor de verzameling van gegevens over de vloten en de door de vloten verrichte visserijactiviteiten, met name biologische gegevens over vangsten, inclusief teruggooi en inspectiegegevens over de visbestanden en over de potentiële milieueffecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem. De lidstaten moeten de verzamelde gegevens beheren en ter beschikking stellen voor de eindgebruikers en voor andere belanghebbenden. De lidstaten moeten onderling en met de Commissie samenwerken aan het coördineren van de gegevensverzameling. Waar dat relevant is, moeten de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling ook samenwerken met derde landen. De lidstaten moeten bij de Commissie, ten behoeve van haar beoordeling, een jaarverslag over hun activiteiten in verband met gegevensverzameling indienen; dit verslag moet openbaar worden gemaakt.
- (47)
Tevens moeten gegevens worden verzameld die het gemakkelijker maken een economische beoordeling op te stellen van, enerzijds, de ondernemingen die actief zijn in de visserijsector, in de aquacultuur en in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten en, anderzijds, de werkgelegenheidstendensen in die sectoren.
- (48)
Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) als ingesteld bij Besluit 2005/629/EG van de Commissie (15) kan worden geraadpleegd over aangelegenheden in verband met de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee, teneinde de nodige bijstand van hooggekwalificeerd wetenschappelijk personeel te garanderen, in het bijzonder voor de toepassing van biologische, economische, milieu-, sociale en technische disciplines.
- (49)
De beleidsgeoriënteerde visserijwetenschap moet worden versterkt aan de hand van op nationaal niveau vastgestelde programma's voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens en voor onderzoek en innovatie op het gebied van de visserij, zulks in coördinatie met andere lidstaten en binnen de onderzoeks- en innovatiekaders van de Unie. De bedrijfstak en wetenschappers moeten ook worden gestimuleerd om beter samen te werken.
- (50)
De Unie moet de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid op internationaal niveau bevorderen en ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten buiten de wateren van de Unie gebaseerd zijn op dezelfde beginselen en normen als krachtens het toepasselijke Unierecht; tegelijk dient zij daarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers uit de Unie en de marktdeelnemers uit derde landen te stimuleren. Daartoe dient de Unie ernaar te streven het voortouw te nemen in het proces om de prestaties van de regionale en internationale organisaties te versterken, zodat zij beter in staat zijn de levende rijkdommen van de zee waarvoor zij bevoegd zijn, in stand te houden en te beheren en onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te bestrijden. De Unie dient samen te werken met derde landen en internationale organisaties, teneinde de naleving van internationale maatregelen, waaronder de bestrijding van IOO-visserij, te verbeteren. Het standpunt van de Unie moeten gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies.
- (51)
Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij met derde landen moeten ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten van de Unie in wateren van derde landen gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies en informatie-uitwisseling ter zake, en moeten bijgevolg garant staan voor de duurzame exploitatie en instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, voor transparantie bij de vaststelling van het overschot en derhalve voor beheer van de bestanden dat afgestemd is op de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dergelijke overeenkomsten, die tegen betaling van een financiële vergoeding door de Unie voorzien in toegang tot bestanden die in verhouding staat tot het belang van de Europese vloten, moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een degelijk bestuurskader dat, met name, borg staat voor doeltreffende maatregelen op het gebied van gegevensverzameling, toezicht, controle en bewaking.
- (52)
De eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens, zoals deze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere desbetreffende internationale mensenrechteninstrumenten, en van het beginsel van de rechtsstaat, dient een essentieel onderdeel van de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij te vormen, die een specifieke mensenrechtenclausule moeten bevatten. De opname van een mensenrechtenclausule in partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij moet volledig in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie.
- (53)
De aquacultuur moet bijdragen tot de instandhouding van het potentieel van de op duurzaamheid gebaseerde voedselproductie in de hele Unie, met als doel de voedselzekerheid, met inbegrip van voedselbevoorrading, alsook groei en werkgelegenheid voor de burgers van de Unie langdurig te garanderen en mede tegemoet te komen aan de toenemende mondiale vraag naar aquatisch voedsel.
- (54)
In de strategie voor een duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur die de Commissie in 2009 heeft vastgesteld en die positief is ontvangen in de Raad en het Europees Parlement en bovendien door de Raad is bekrachtigd, is gewezen op de noodzaak om gelijke voorwaarden voor de aquacultuur tot stand te brengen en te bevorderen aangezien dit de voorwaarde is voor de duurzame ontwikkeling van deze sector.
- (55)
Aquacultuuractiviteiten in de Unie worden beïnvloed door uiteenlopende situaties in de verschillende lidstaten, onder meer op het gebied van machtigingen voor de marktdeelnemers. Daarom moeten strategische richtsnoeren van de Unie voor nationale strategische plannen worden ontwikkeld om het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren, de ontwikkeling en innovatie ervan te ondersteunen en de economische bedrijvigheid, de diversificatie en de levenskwaliteit in kust- en in het binnenland gelegen gebieden te bevorderen. Bovendien moeten tussen de lidstaten mechanismen worden ontwikkeld om informatie en beste praktijken uit te wisselen via een open methode voor de coördinatie van nationale maatregelen betreffende zekerheid van het bedrijfsklimaat, toegang tot de Uniewateren en de Unieruimte en vereenvoudiging van de vergunningsprocedure.
- (56)
Vanwege de specifieke kenmerken van de aquacultuur dient een adviesraad te worden opgericht in het kader waarvan belanghebbende partijen kunnen worden geraadpleegd over aspecten van het Uniebeleid die gevolgen kunnen hebben voor de aquacultuur.
- (57)
Het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de Unie moet worden versterkt en er is behoefte aan vereenvoudiging, wil men de productie- en de afzetactiviteiten ervan beter beheren. De gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten moet ervoor zorgen dat een gelijke voorwaarden voor alle in de Unie afgezette visserij- en aquacultuurproducten worden gecreëerd, ongeacht hun oorsprong, dat de consument in staat wordt gesteld bewustere keuzes te maken, dat verantwoord consumeren wordt gesteund en dat de economische kennis en het inzicht inzake de markten van de Unie in de hele bevoorradingsketen worden verbeterd.
- (58)
De gemeenschappelijke marktordening moet ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Unie, en met name de WTO-bepalingen.
- (59)
Om ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd, moet een doeltreffend systeem voor controle, inspectie en handhaving, inclusief maatregelen om de IOO-visserij te bestrijden, worden ingesteld.
- (60)
Het gebruik van moderne en efficiënte technologieën in het kader van het systeem van de Unie voor controle, inspectie en handhaving moet worden gestimuleerd. Het moet mogelijk zijn om op het niveau van de lidstaten en de Commissie proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen ten uitvoer te leggen.
- (61)
Om ervoor te zorgen dat de regels inzake controle en handhaving in de verschillende lidstaten onder vergelijkbare voorwaarden worden toegepast, moeten de lidstaten worden aangemoedigd samen te werken bij het instellen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.
- (62)
Om ervoor te zorgen dat de marktdeelnemers betrokken worden bij de gegevensverzameling van de Unie en het systeem van de Unie voor controle, inspectie en handhaving, moeten de lidstaten in staat worden gesteld hun marktdeelnemers te verplichten tot de betaling van een vergoeding die evenredig is met de overeenkomstige operationele kosten.
- (63)
Mede vanwege de beperkte financiële middelen waarover zij beschikken, slagen de lidstaten er elk afzonderlijk niet in de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te halen, zoals blijkt uit de problemen bij de ontwikkeling en het beheer van de visserijsector. Daarom moet de Unie, om deze doelstellingen te halen, meerjarige financiële steun verlenen die specifiek gericht is op de verwezenlijking van de prioriteiten van het gemeenschappelijk visserijbeleid en die is afgestemd op de specifieke kenmerken van de visserijsector in de afzonderlijke lidstaten.
- (64)
Aan de financiële steun van de Unie moet de voorwaarde worden verbonden dat de lidstaten en de marktdeelnemers, daaronder begrepen de reders, de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven. Onder voorbehoud van vast te stellen specifieke voorschriften, dient financiële steun van de Unie te worden onderbroken, geschorst of gecorrigeerd wanneer een lidstaat een specifieke verplichting uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleeft of een marktdeelnemer een ernstige inbreuk op deze voorschriften pleegt.
- (65)
De dialoog met de belanghebbende partijen is van essentieel belang gebleken voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in de Uniewateren en de toenemende regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten de adviesraden in uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, ervoor zorgen dat de kennis en de ervaring van alle belanghebbenden hen ten goede komen.
- (66)
Gezien de bijzondere kenmerken van de ultraperifere gebieden, van aquacultuur, van markten en van de Zwarte Zee is het passend voor elk daarvan een nieuwe adviesraad op te richten.
- (67)
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen ter ondersteuning van bepaalde milieuverplichtingen van de lidstaten, de aanpassing van de aanlandingsverplichting teneinde aan de internationale verplichtingen van de Unie te voldoen, de verruiming van de aanlandingsverplichting tot andere soorten met gebruikmaking van het regionaliseringsproces, de vaststelling van specifieke plannen voor teruggooi met gebruikmaking van het regionaliseringsproces, de vaststelling van de minimis-vrijstellingen van de aanlandingsverplichting ingeval geen andere maatregel tot uitvoering van de genoemde verplichting is vastgesteld, en de opstelling van nadere bepalingen inzake de werking van de adviesraden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
- (68)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot tijdelijke maatregelen ter verlichting van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee, voor toevoeging en onttrekking in het vlootbeheer en betreffende de registratie, het formaat en de transmissie van gegevens voor het register over de visservloot van de Unie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (16).
- (69)
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.
- (70)
Besluit 2004/585/EG van de Raad (17) moet worden ingetrokken zodra de desbetreffende, op grond van de onderhavige verordening vastgestelde voorschriften in werking treden.
- (71)
Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan, dient Verordening (EG) nr. 2371/2002 te worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183.
PB C 225 van 27.7.2012, blz. 20.
Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 9 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59).
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3).
Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).
Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998 inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14).
Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 17).
Besluit 96/428/EG van de Raad van 25 juni 1996 inzake de aanvaarding door de Gemeenschap van de Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (PB L 177 van 16.7.1996, blz. 24).
Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (PB L 177 van 16.7.1996, blz. 26).
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Resolutie van de Raad van 3 november 1976 inzake bepaalde externe aspecten van het instellen in de Gemeenschap, met ingang van 1 januari 1977, van een visserijzone van 200 mijl (PB C 105 van 7.5.1981, blz. 1).
Besluit 2005/629/EG van de Commissie van 26 augustus 2005 tot instelling van een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (PB L 225 van 31.8.2005, blz. 18).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Besluit 2004/585/EG van de Raad van 19 juli 2004 tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 256 van 3.8.2004, blz. 17).