Einde inhoudsopgave
Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht
Artikel 111 [Bijkantoor of dienstverrichting]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
20-11-2006, Stb. 2006, 605 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30658)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2006, Stb. 2006, 664 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
Het is een financiële instelling, niet zijnde een bank, met zetel in een staat die is aangewezen ingevolge artikel 2:6, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, die op het moment van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uitoefent, toegestaan haar werkzaamheden voort te zetten, onder de voorwaarde dat zij binnen twee maanden na de inwerkingtreding aan de Nederlandsche Bank kennis geeft van de voortzetting.
2.
De financiële onderneming kan haar werkzaamheden blijven uitoefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat de voortzetting of de wijze van uitoefening in strijd is met de Wet op het financieel toezicht.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mee.
4.
De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de clearinginstelling mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor.