Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 2:68 [Vergunningeisen]
Geldend
Geldend vanaf 18-03-2016
- Bronpublicatie:
10-02-2016, Stb. 2016, 91 (uitgifte: 03-03-2016, kamerstukken: 34322)
- Inwerkingtreding
18-03-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-02-2016, Stb. 2016, 91 (uitgifte: 03-03-2016, kamerstukken: 34322)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel b, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappij zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
- a.
artikel 4:9, eerste lid, met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
- b.
artikel 4:10 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
- c.
artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
- d.
artikel 4:14 met betrekking tot de beheerste en integere uitoefening van het bedrijf;
- e.
artikel 4:25 met betrekking tot de wijze waarop de beheerder en bewaarder de werkzaamheden uitvoeren:
- f.
artikel 4:37c, eerste lid, met betrekking tot de rechtsvorm van de beheerder;
- g.
artikel 4:37c, derde lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt;
- h.
artikel 4:37e met betrekking tot mogelijke belangenconflicten;
- i.
artikel 4:62m, eerste lid, met betrekking tot de bewaarder;
- j.
artikel 4:62m, tweede lid, met betrekking tot de bewaring van activa;
- k.
artikel 4:62n, met betrekking tot het aanstellen van de bewaarder;
- l.
artikel 3:17, derde lid, met betrekking tot soliditeit;
- m.
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen; en
- n.
artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
2.
Ingeval een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden in een beleggingsmaatschappij verleent de Autoriteit Financiële Markten een vergunning, onverminderd het eerste lid, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beleggingsmaatschappij door de Autoriteit Financiële Markten betrouwbaar is bevonden.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Bij of krachtens de in de vorige volzin genoemde algemene maatregel van bestuur wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag en gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt.
4.
Een beleggingsmaatschappij die op grond van het tweede lid gegevens op een later tijdstip verstrekt vangt niet eerder dan een maand nadat hij deze gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verstrekt aan met zijn werkzaamheden in Nederland.
5.
De beleggingsmaatschappij met zetel in Nederland toont in aanvulling op het eerste lid aan dat zal worden voldaan aan artikel 4:37c, tweede lid, met betrekking tot het hoofdkantoor van de beheerder.
6.
In aanvulling op het eerste lid verleent de Autoriteit Financiële Markten aan een beleggingsmaatschappij met zetel in een niet-aangewezen staat alleen een vergunning indien:
- a.
de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;
- b.
de beleggingsmaatschappij een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland; en
- c.
de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het zesde lid.