Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 2x [Weigeren terugkeervisum]
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2013
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 2p.
- Bronpublicatie:
24-05-2012, Stb. 2012, 258 (uitgifte: 15-06-2012, kamerstukken: 31549)
07-07-2010, Stb. 2010, 290 (uitgifte: 16-07-2010, kamerstukken: 32052)
- Inwerkingtreding
01-06-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2013, Stb. 2013, 165 (uitgifte: 03-05-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
24-04-2013, Stb. 2013, 165 (uitgifte: 03-05-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Een terugkeervisum kan worden geweigerd indien:
- a.
de vreemdeling niet door overlegging van documenten aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek mogelijk maakt;
- b.
de vreemdeling niet zelfstandig beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
- c.
de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in Nederland aan maatregelen van toezicht op grond van deze wet heeft onttrokken;
- d.
uit oogpunt van toezicht op grond van deze wet, opsporing of vervolging van strafbare feiten, tenuitvoerlegging van een vonnis of om andere gewichtige redenen bezwaar bestaat tegen vertrek uit Nederland van de vreemdeling;
- e.
het naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt dat binnen de geldigheidsduur van het terugkeervisum een beslissing als bedoeld in artikel 8, onderdeel f, g of h, kan worden verwacht;
- f.
de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op diens aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 dan wel in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift tegen een dergelijke beslissing en niet heeft beschikt over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf, overeenkomend met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, dan wel niet op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet van de verplichting tot het beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf is vrijgesteld of ontheven; of
- g.
de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan of verdacht wordt van terrorisme, oorlogsmisdaden, of andere misdaden tegen de menselijkheid.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.